[p. 467]
Leo Vroman
De laatste stuipen van de entropie
Binnen de ban van hun lot
stampen de grote organen
elkander als onderdanen
als handen hun vingers kapot.
Van de liefde die we vergeten
slaat onze borstkas het hardste
balt zich de buik om het eten
hamert het hart zich te barsten
als een zak vol woedende buit.
Rondstommelend in den blinde
zullen dingen hun uitweg vinden,
ze zwermen als gieren uit
over de nieuwe woestijn,
hun schaduwen spartelen
en springen van de gekartelde steen
spring dan maar, jullie zijn
de enige dartele dingen
Waarom leren wij zelfzijn te laat?
Omdat wij niets mogen leren
dan de zucht naar uiteenverteren
als die chaos weer opengaat?
[p. 468]
De wetenschap gelooft
in het vreetmonster Entropie
een en al papkaken die
moes maken van ons ooft
alsof de enige zin
van orde de wanorde is
en het doel van ons leven pis
en niet eens de cellen daarin.
Dat de macht die het bergland plooit
en het kuiltje in de wangen
ook het einde daarvan moet verlangen
o nee dat geloof ik nooit
o nee dat moet allemaal blijven
dat blote van mensenlijven,
dat uiterste van de honden
die bang half overstaken
en tot harige beenderen braken
wordt allemaal in mij hervonden.
Daar lopen ze allemaal weer
gearmd en ontdaan van hun maden
langs een netwerk van heerlijke paden
vlak boven het aardse verkeer.
Vaak voel ik de doden als
bovenburen bewegen
ik voel soms de ijle regen
van hun larven tegen mijn hals.
Brooklyn Mei ’79