[p. 494]
J.C. van Schagen
Domburgse zomer
De bosjes gebaren overdreven dramatisch
naar dovemansoren
De tijd is verdrietig – in het onderhout
bepeinst de merel het probleem
Het sombere licht druipt uit volle spons
waarom zou je ook nog, als alles
toch geen zin heeft immers – we willen slapen
maar is dat soms géén bedrog? Wat zou het zalig wezen
als je er eens niet was
Gewoon maar nergens meer –
een donker suffen sopt verkeken
van een vergeten dodemanskist
en er dwalewaren zware regenlekken waarloos om – in de verte
rommelt het grotelijks – het imponeert me niet
Wat doet het ertoe – helpt allemaal niets
Een stukje kaas misschien?