Jeroen Brouwers
Zelfmoord en literatuur
aantekeningen bij mijn lectuur I.
Maarten ‘t Hart en de zelfmoord
1.
In het ‘Maarten ‘t Hart-nummer’ van Bzzlletin (nr. 71, december 1979) lees ik Monologen over de zelfmoord (enz.): een uitwisseling van brieven tussen Wam de Moor en Maarten ‘t Hart.
In een van deze brieven komt Maarten ‘t Hart tot de uitspraak: ‘Ik heb altijd moeite met romans die eindigen op deze wijze (= zelfmoord. J.B.): de schrijver heeft het verschijnsel beschreven maar leeft door, kan dus niet weten wat het is om zelfmoord te plegen.’
Ik vraag mij af: zou ‘t Hart geen moeite hebben met romans die ‘eindigen op deze wijze’ die zijn geschreven door schrijvers die wèl door zelfmoord zijn gestorven?
Mij beperkend tot de Nederlandstalige literatuur, ligt het voor de hand om hier te wijzen op het zelfmoordoeuvre van de Vlaamse schrijver-zelfmoordenaar Dirk de Witte (1934-1970): diens enige roman, De vlucht naar Mytilene (1965), alsook veel van de verhalen in zijn bundel De formule van Lorentz (1969) eindigen met de zelfmoord van ten minste één der personages, – De Witte schreef ook essays met betrekking tot zelfmoord. De schrijver-zelfmoordenaar Halbo C. Kool schreef een roman over de schilder-zelfmoordenaar Vincent van Gogh. Ik zou ook een aantal zelfmoordgedichten van Nederlandstalige dichters-zelfmoordenaars kunnen noemen, àndere dan De zelfmoordenaar van François Haverschmidt. (Zeer intrigerend vind ik Jan Emmens’ verzen Meesterwerk – over het schilderij Saul van Rembrandt – en Nabeschouwing van Judas: al refereert Emmens er in deze verzen niet aan, zowel Saul als Judas waren zelfmoordenaar.) Wie zou willen neerzien op de Nederlandstalige literatuur verwijs ik door naar
de wereldliteratuur, die rijk is aan werken die eindigen met zelfmoord of anderszins zelfmoord als thema hebben, en die zijn geschreven door auteurs die later het lot van hun personages hebben gedeeld.
De muziekkenner, die ‘t Hart ook is, moet allicht dezelfde moeite hebben met muziekwerken ‘die eindigen op deze wijze’, – met dus opera’s als Othello, Aïda en Il trovatore van Verdi, Madama Butterfly en Tosca van Puccini, Lucia di Lammermoor van Donizetti, Tristan und Isolde van Wagner, The consul van Menotti, en nog andere. De componisten van deze muziekdrama’s, waarvan bij voorbeeld Wagner en Menotti ook nog zelf het libretto schreven, zijn na het sneven van de zelfmoordenaars en -moordenaressen en het vallen van het doek gewoon blijven dóór leven (Menotti leeft nog steeds).
Maar geen moeite zou ‘t Hart dan weer hebben met een met zelfmoord eindigend muziekwerk dat is vervaardigd door een componist die zelf ook met zelfmoord is geëindigd: – zo’n muziekwerk is de ouverture-fantasie Roméo et Juliette (dubbelzelfmoord) van Tsjaikowski. Deze componist maakte in 1893, drieënvijftig jaar oud, moedwillig een eind aan zijn leven door het drinken van door cholera besmet water (en behoort, overigens, samen met Hugo Distler (1908-1942), tot de enige mij bekende componisten van ‘klassieke muziek’ die zelfmoord begingen, al wijst N. Speijer in zijn standaardwerk Het zelfmoordvraagstuk ook op de zelfmoord van Frans Liszt, – maar Liszt stierf ten gevolge van niets anders dan griep en ouderdom).
In zijn essaybundel Ongewenste zeereis maakt ‘t Hart een soortgelijke opmerking naar aanleiding van de roman De bekentenissen van Zeno door Italo Svevo. De hoofdpersoon van deze roman probeert op verbeten wijze te stoppen met roken, wat ‘t Hart ingeeft om te schrijven: ‘Toen ik dit hoofdstuk las, heb ik voor de zoveelste maal in mijn leven betreurd dat ik zelf niet rook en zodoende niet goed kan navoelen wat er omgaat in de roker die van zijn verslaving afwil.’
Hierop schreef Tom van Deel in zijn recensie van Ongewenste zeereis (in: Trouw, 21 juli 1979): ‘Maar Maarten, hoe nu? Heb jij ooit gemoord of als bedelaar in de goot gelegen, ben jij ooit buschauffeur geweest of El Greco? Hoe zit dat nu met die macht der verbeelding?’
Daar zit het wat Maarten ‘t Hart betreft goed mee. Al kan ‘t Hart zelf
niet een auto besturen, in zijn roman Een vlucht regenwulpen beschrijft hij zichzelf als autobestuurder, bezig dus met een handeling die hij kennelijk wèl ‘goed kan navoelen’. In deze roman wordt de hoofdpersoon besprongen door een ook al ‘goed nagevoelde’ zelfmoordgedachte: ‘Terwijl ik voortreed, dacht ik even: ik kan toch gewoon in het water rijden’… In zijn roman De aansprekers schrijft ‘t Hart met groot navoelingsvermogen over een zelfmoordenaar. In ‘t Harts roman De droomkoningin klimt de hoofdpersoon in een electriciteitspaal: ‘Het knetteren en gonzen lokte me onweerstaanbaar aan; het leek of de draden de laatste aria uit cantate 82 begeleidden: “Ich freue mich auf meinem Tod”. Dichter en dichter naderde ik de levensgevaarlijke hoogspanningslijnen. () Hoe zou het zijn, als ik de draad zou aanraken?’ Ook elders in De droomkoningin lijkt misschien een verwijzing naar zelfmoord te worden gemaakt: ‘Angela’ vertelt over haar vorige geliefde dat deze, toen hij was begonnen zich met een krabbertje te scheren, ‘al die mesjes’ nooit weggooide, maar overal liet slingeren ‘alsof hij ze ergens voor klaar legde’.
Ik heb er geen moeite mee, dat Maarten ‘t Hart nog steeds in leven is.
2.
In diezelfde Monologen over de zelfmoord omschrijft Maarten ‘t Hart zelfmoord als ‘het allersomberste dat zich denken laat’.
Niet, dat zelfmoord integendeel het allerplezierigste zou zijn dat zich denken laat, maar dat het het allersomberste zou zijn staat nog te bezien, en ik ben er niet van overtuigd. ‘t Hart geeft hier een opvatting weer die al miljoenen keren eerder zó geformuleerd is en al eeuwenlang klakkeloos gedachteloos geaccepteerd wordt. Ik durf tegen te spreken dat iedere zelfmoord altijd het allersomberste zou zijn dat zich door een mens ‘denken laat’. Sommige aanleidingen tot zelfmoord lijken mij altijd nog somberder dan de zelfmoord zèlf: – zó feestelijk is het leven voor de meerderheid van het mensdom niet, en overigens kan ik best enige schrijvers-zelfmoordenaars noemen wier zelfmoord helemaal niet ‘somber’, wel juist eerder nogal vrolijk, is verlopen: de avond en de ochtend die vooraf gingen aan de dubbelzelfmoord van Heinrich von Kleist en Henriëtte Vogel waren vervuld van grote zorgeloosheid, en over Petronius Arbiter Elegantiae
staat (in de Moderne Encyclopedie der Wereldliteratuur) geschreven dat hij ‘verkoos op een speelse en stijlvolle manier, tijdens een banket, zelfmoord te plegen door afwisselend zijn aders te openen en te laten afbinden’, – bij dat banket, zo staat weer elders geschreven, is heel wat afgelachen.
Navolgend citaat komt uit het werk van Friedrich Nietzsche: ‘Der Gedanke an den Selbstmord ist ein starkes Trostmittel: mit ihm kommt man gut über manche böse Nacht hinweg.’ Zou men deze woorden van Nietzsche in het Nederlands vertalen en het woord ‘Selbstmord’ daarbij vervangen door de hierboven gegeven omschrijving van Maarten ‘t Hart, dan zouden ze luiden: ‘De gedachte aan “het allersomberste dat zich denken laat” is een krachtig troostmiddel: je komt er menige kwade nacht goed mee door’.
In de Nederlandse literatuur vind ik Nietzsches woorden terug bij Theo Kars. In diens essay bundel Beschermengelen, waarin veelvuldig sprake is van zelfmoord, komt deze opmerking voor: ‘De gedachte dat je altijd nog zelfmoord kunt plegen, kan je moed geven om verder te leven.’ En even verderop staat deze opbeurende bedenking: ‘De zwaarste tegenslagen ga ik te lijf door mij voor te houden: Je kunt altijd nog zelfmoord plegen. Die gedachte lucht mij op en vergroot mijn levenslust.’
Nadat in ‘t Harts roman Een vlucht regenwulpen de hoofdpersoon op de gedachte is gekomen dat hij ‘toch gewoon in het water (kan) rijden’, realiseert hij zich: ‘Later zou het heel gewoon worden, een gedachte om bij de hand te hebben in een moeilijk ogenblik – “ik kan er toch op elk gewenst moment een einde aan maken”().’
De gedachte aan zelfmoord als troostmiddel dus. Ook voor een romanpersonage van Maarten ‘t Hart: in Een vlucht regenwulpen is het niet een gedachte aan ‘het allersomberste dat zich denken laat’.
Er lijkt mij weinig te bedenken dat ‘somberder’ is dan: het vooruitzicht dat jijzelf en je gezin, je familie, je vrienden, je buren in beestenwagens naar concentratiekampen zullen worden gebracht, waar jijzelf en allen die je lief hebt aan vernederingen, ondervoeding, uitputting, medische experimenten en folteringen zullen worden blootgesteld om ten slotte, na alle verschrikkingen te hebben aanschouwd en ondergaan die de mens voor zijn soortgenoot heeft verzonnen, te worden vermoord.
De vele joodse schrijvers tijdens het Hitlerbewind, die wisten dat deze gruwelen hen zeker te wachten stonden, hebben ten slotte uit de gedachte aan zelfmoord alléén geen troost meer weten te putten, want hun bestaan was nòg somberder geworden dan de dood kan zijn: zij voegden de daad bij de gedachte en begingen zelfmoord. Alléén, zoals Ernst Toller. Of samen met hun vrouw, zoals Stefan Zweig. Of samen met hun gezin, zoals Jochen Klepper (zelf niet een jood, maar gehuwd met een ‘niet-arische’ weduwe met kinderen en daarom in het Duitsland van zijn dagen vertrapt alsof hij wèl een jood was).
(De jaren tussen 1933 en 1945, de Hitlerjaren, vormen het tijdvak in de wereldgeschiedenis waarin het grootste aantal schrijvers door zelfmoord is gestorven.)
Na de oorlog stond het de veroorzakers der verschrikkingen op hun beurt helder voor ogen dat de dood minder somber kon zijn dan wat het leven hun verder nog te bieden had: om dezelfde reden als hun slachtoffers het eerder hadden gedaan, voegden dus ook zij de daad bij de troostgedachte en begingen zelfmoord. Alléén, zoals Hermann Goering. Of samen met hun vrouw, zoals Adolf Hitler. Of samen met hun gezin, zoals Joseph Goebbels.
Wie zou willen oordelen? Oordeel liever niet…