[p. 415]
Rutger Kopland
Drentse a
I
Morgens aan de rivier, morgens waarin
hij nog lijkt te overwegen
waarheen hij die dag
weer zal gaan,
of hij diezelfde hevige bewegingen
zal maken als altijd,
of niet meer,
of zijn deze eindeloze aarzelingen
de lege gebaren van iemand
die al niet meer bestaat,
en zich heeft neergelegd
bij wat hij is, tussen zijn oevers,
in het zinloze spoor
dat hij groef.
[p. 416]
II
Alsof hij opnieuw zou willen beginnen,
zo rusteloos lijken zijn bewegingen,
alsof hij terug kon
naar zijn land van herkomst,
zijn schemerig verleden in
en dan hier weer komen liggen,
maar hij is stil tussen
zijn oevers, en ook
zijn oevers zijn stil.
[p. 417]
III
Alsof hij verder zou willen gaan
dan hier, er een bestemming zou zijn,
ergens een plek waar hij
nog nooit is geweest
en daar zou kunnen komen,
maar in de verte wordt hij
de verte zelf.
[p. 418]
IV
Morgens aan de rivier
morgens waarin de rivier
en ook dat
is de vraag niet.