[p. 59]
Rutger Kopland
Commentaren
I
Het al zo vaak hebben gezegd,
zoveel pogingen al hebben gedaan
en ontdekt hebben dat
het niet was gelukt.
Wat valt er nog meer te zeggen
van een afgekloven bot,
een schoon, wit, glad bot:
het ligt daar in het gras.
Wat overblijft, volmaakte rest,
volmaakt onbelangrijk.
[p. 60]
II
Of dat geblaf van een hond in de verte,
wat dat betekent. Het is ver,
het is daar ergens achter
de bossen veilig voor hen
die worden bewaakt, maar
gevaarlijk voor wie er
niet thuishoort.
En voor ons, maar voor ons
van geen betekenis.
[p. 61]
III
Een vuur in de avond, het smeult
en denkt na en plotseling
vlamt het.
De muziek van die guitaar, dat
zwaarmoedig gemompel en ineens
dat wankele dansen.
De schemerige akkers, die wolken van
even opstijgende vogels, en dan
strijken ze neer.
Oefeningen, in vertrekken,
in verdwijnen.
[p. 62]
IV
Al die pogingen om te blijven
– het had daar geregend, de zon brak
door de wolken en dreef de regen uit
de groene hellingen, de wijngaarden,
het gras, de grond: het dal vulde zich
met lichtende nevel, en de zon ging
onder, de hemel werd donker, de wereld
werd wit, en tenslotte was het nacht –
alsof een foto langzaam terugkeerde
naar zijn negatief, en dan verder
naar het moment waarop hij werd genomen –
al die pogingen, maar wat je ziet
is al niets meer dan herinnering.
[p. 63]
V
Het is als een hand die zich ooit
heeft gesloten
zich opent tot hij weer ligt als voor
hij zich sloot
daar ligt op zijn rug
de vraag niet wat hij ooit
greep en nu losliet,
het geheim is wat
hij verborg.