[p. 64]
J. Bernlef
Vijf gedichten
Stervende kamerlinde
De plant gaat dood
hij heeft het onherroepelijk besloten
laat fier zijn bladeren hangen naar de grond
wie hier gezond blijft wil hij wel eens weten
of wat de tafel van de stoelen vond.
De plant gaat dood
wie riep hem te besluiten
ik bied geen enkele weerstand meer
doorzichtig teer keert hij
zijn binnenkant naar buiten.
De plant gaat dood
heeft blad voor blad besloten
af te vallen, weg te slanken
tot een schaduwbeeld van zijn begin
ik sta nog half in het licht
hij gaat er niet meer tegenin.
[p. 65]
Gesprekken in een park
Wachten met eten is ‘t ergst
wat had je dan verwacht, geen idee
maar zo vermagerd in zeven weken
je zit ermee, op je dooie eentje
gedekt voor twee maar toch
we hebben nog gelachen en
sprak hij over een te ondernemen reis
vaak vergeet ik het dan helemaal
en branden de aardappels aan
Italië, Michel Angelo, Leonardo
maar Herbert haalt de zomer niet
komt hij nog thuis dan halen we chinees.
[p. 66]
Kerkhof in Beerta
Voor Olga, voor Bernard
Voor Olga, voor Bernard
Tsitske en Jelle Boender, Gerard
Akerveen en Nintje Sim
geen vin verroerd in vijftig jaar
in rechte rijen naast elkaar
Zoals zij ook eens woonden in dit dorp
dat ik op een zondag als bij toeval vond
kaarsrecht en uitgestorven. Er stond
een oude kerk waaruit traag gezang opklonk
Ik luisterde ernaar en las hun
namen, hoe lang zij bleven
stug en onverzettelijk uit hun mond
kwam het gezang als uit de grond
‘Gij spoelt hen weg; als een slaap
in de morgen zijn zij, als gras
dat opschiet, bloeit en weer verdort’
De tuinman (ook in de kerk, zijn
huisje zit op slot) waakt
onder de auspiciën van God met
verse bloemen over alle graven
Alsof hij propaganda maakt met
een eigen floriade voor een dorp
van dezelfde naam maar dan wat
minder recht en schuldbeladen.
[p. 67]
Drijfhouten huis
In zijn gevecht tegen de bierkaai
bouwt hij zijn huis, plank voor plank
dag na dag, met wat de zee hem bracht
Latwerk, zelden waterpas, houdt het vensterglas
zo’n beetje vast, de treden op hun plaats,
geen timmerman die het hem na zou doen
zo schots
zo scheef.
Zijn huis is een verslag over hoe het gisteren was
met een mogelijke uitbouw naar vandaag,
spijkers glinsteren in het gras
De dagelijkse oogst aan drijfhout bepaalt
hoe het verder gaat en wat er morgen staat
een brandtrap of een nieuw hiaat
Want soms breekt hij iets af omdat het
anders gaat en drijfhout, eenmaal opgeraapt
en meegenomen, moet worden ingebouwd.
[p. 68]
Zelfportret
Helder als een skelet steekt
de landtong ‘t water in
met de kont tegen de krib
keert men de wind en ‘t trage slib
met simpel timmerwerk
weerszij het lage licht
Al heeft iedere schaduw een gezicht
elke lichtspikkel zijn eigen leven
niemand taalt hier naar maar
buigt als ‘t uitgebloeide pluimgras
met de meeuwen mee en spiegelt zijn
weerbarstige konstrukties aan de zee
De huizen met dekspanen huid
kijken muisgrijs op de duinen uit
en voelen het stuiven aan hun voet
(of voeten want hun trappen zijn
talloos en leiden nergens heen)
zij zijn voor ‘t seizoen gesloten
Licht uit ‘t lood geraakt maar niet
geslagen wachten zij kalm de winter af
vangen als vogels iedere windstoot
met hun planken op, verbouwen zoute
lucht tot ranke eenmanstorens
de witte horens op hun dwarse dak.