[p. 180]
Frank Koenegracht
Drie gedichten
…
Mijn moeder kwam de trap af
in haar peignoir genaamd Ook Dat Nog.
Benzine zat, geld genoeg,
dat was het niet.
Het was het kompas dat zoek was.
Een hoofd vol najaar en wespen.
Van alles de snelle bezinking
in sinistere tintelingen en schaduwrijken.
Ik schreeuwde harder dan ik dacht,
zodat mijn stem naarbuiten vloog
en daar tussen twee oude scholen door
tegen een muurtje sloeg
en uitvloeide, nadat hij brak.
[p. 181]
Wimper epigram
Hij is zo gevoelig
dat hij van zijn eigen wimpers schrikt.
Hij wil kapitein zijn op een schip
dat hij kan dragen, zodat hij in geval van storm
naar huis kan rennen
over de reeds roerige zee.
[p. 182]
De gasvlag
Ik open de vergadering.
Het is niet toegestaan te spreken
want ik ben moe
tot op mijn botten en luister niet.
Ik weet een fort waarboven
de wind stilzit,
de gracht gevuld met blaren
en oude snoeken die nog denken.
Het is niet meer de vraag
of wij dat zijn en dit juist is,
of slecht maar vergefelijk.
Er is geen vraag.
Ik zou willen dat de secretaris
ophield met bloeden.
Er is geen bloed. De wegen
rennen rond als dode hanen.
U bent geboren, u moet leven
in precies zoveel verbijstering
als voorgeschreven.
Voort klappert de gasvlag.