[p. 183]
Cees van Hoore
Drie gedichten
Onrust
Wind zorgt voor onrust in de heggen.
Het gebinte werkt. Ik zie opeens
weer die twee mensen, elkaar omklemmend
in een roeiboot, het onderschrift
dat ik niet lezen kan.
Ze woelt zich bloot, mompelt iets
in haar slaap.
Matige storm. Merk dat ik hunker
naar de verheviging ervan.
[p. 184]
Dierenpark Wassenaar
Krachtig, zijn armen naar iets uitgestrekt,
staat hij daar op die uitgesleten plek.
Van wat hem vellen zou hier nog geen spoor.
Wel enigszins mislukt. Ze knipte hem alleen
en op hetzelfde moment voorgoed
de schommeltouwen door.
Wil hij je opvangen
of duwt hij je juist
van zich af?
Het moet onzeker blijven
want
niets zwaait terug binnen de kartelrand.
[p. 185]
Zwerver
Ooit floot op landwegen de zomer erop los
en werd hij wakker in zacht gras, was er een kermisspiegeltje
dat aan een boomtak hing.
Maar nu: geen vezel mooi geel paktouw vindt hij nog
daar op dat havenplein, waar ik hem steeds weer zie,
die zwerver, gestrand in mijn herinnering.
Mijn blikveld werd zijn grondgebied. Ik zie hem
scharrelen langs afvalbakken, zoeken naar
peuken die er niet meer zijn.
Weg verten, velden, groen domein. Maar
te benijden hoe dat vrijgevochtene beklijft,
hoe hij zelfs binnen zijn begrenzing zwerver blijft.