Over dit hoofdstuk/artikel

Robert Anker


1.
Ik heb in dit artikel vooral de literaire kunsten op het oog: proza, po?zie, toneel en film. Ik gebruik echter het woord ?kunst?, omdat ik geloof dat de essentie van mijn betoog geldt voor alle kunsten. In een enkel geval leidt dit tot onjuistheden, waar de opmerking ter plekke niet van toepassing is, b.v. omdat het een zeer abstracte kunst betreft.
2.
Uit: Bertolt Brecht, De moeder. Muziek: Hans Eisler. Nederlandse vert. van Wim Jurg onder beheer van het 4-mei-Projekt in Groningen.
3.
De term is van Hugo Friedich in Die Struktur der modernen Lyrik, M?nchen 1974.
4.
C.W. van de Watering: Met de ogen dicht. Diss., Muiderberg 1979.
5.
Ik doel op Canto General. Muziek van Mikis Theodorakis, teksten Pablo Neruda. Fidelio PSPH 9920. Met o.a. Maria Faranturi en Petros Pandis.
6.
De kwestie ?kwaliteit of kitsch? is natuurlijk een groot probleem en duikt vooral op bij nieuwe ontwikkelingen in de kunst, bijvoorbeeld nu bij het zogenaamde ?Nieuwe Schilderen?. Van het enorme talent van de Italiaan Sandro Chia is vrijwel iedereen overtuigd; dat Schnabels beroemde landgenoot David Salle zich op de Rotterdamse tentoonstelling (1983) een handige, gelikte salonschilder heeft getoond, is lang niet ieders mening. Ik vind dat dus, maar – en dat is dan het volgende probleem – leg dat maar eens uit. Geen wonder dat slechts een enkele kunstcriticus over het verbale talent beschikt daar helder over te schrijven. Negentig procent van hen levert proza dat met een dikke kwast geschilderd lijkt op wol.
7.
In resp. Het orgeltje van yesterday, Amsterdam 1972, en Beemdgras, Amsterdam z.j.
8.
In de bundel Moedwil en misverstand, Amsterdam z.j. (1948).
9.
Men leze hiertoe F. Hiddema, Maarten in de ban van Oedipus, Maarssen 1979.
10.
Ontleend aan Receptie-esthetica. Red. R.T. Segers. Amsterdam z.j. (1978).
11.
Yves van Kempen, Anthony Mertens, Cyrille Offermans en Frits Prior: Materialistiese Literatuurteorie, Nijmegen 1973, p. 212.
12.
In: ?Antipathieke romanpersonages?, in Het sadistische universum, 7e dr., Amsterdam 1970, pp. 111.
13.
Om over na te denken: in de jaren vijftig had je zo genoemde Picasso-gordijnen en tafelzeiltjes en zelfs Picasso-jurken, waarvan de draagsters (?leuke, frisse kleuren?) de schilder zelf ongetwijfeld voor gek versleten.
14.
Zie: Gerrit Krol, Het vrije vers, Amsterdam 1982.