H.W. Sandberg
Is chronische ondervoeding ‘beter’ dan acute honger?
Dat was natuurlijk prachtig – dat we ‘met z’n allen’ ver over de zeventig miljoen gulden bij elkaar brachten voor die arme hongerende mensen in Afrika. Dat ging dan wel gepaard met allerlei ijdeltuiterij op de nationale beeldbuis, maar wie daarop ziet is een kniesoor: het doel mag dan niet alle middelen heiligen – enkele van smakeloosheid getuigende uitglijers doen niet af aan de betekenis van die zeventig miljoen.
Alleen: met zo’n actie wordt natuurlijk niets opgelost. Televisie is een medium dat snel vrij heftige emoties kan oproepen. Beelden van mensen, en vooral kinderen, in situaties van volstrekte wanhoop veroorzaken in onze huiskamers, als we er met thee of pils eens lekker voor gaan zitten, een schokeffect. ‘Daar moeten we wat aan doen’. En dat doen we dan ook, en we wensen onszelf geluk met onze gulheid en onze gevoeligheid voor het leed van anderen. Maar dan moet het ook weer afgelopen zijn. Niet doorzeuren, en nu eerst voor dertig miljoen aan vuurwerk de lucht in om te vieren dat 1984 voorbij is en dat 1985 weer nieuwe kansen biedt.
Ik geloof overigens niet dat de houding die uit dit gedrag blijkt een of andere morele veroordeling verdient. Zo zitten de dingen nu eenmaal in elkaar. Je kunt niet al het leed van de wereld op je schouders nemen. En vrijgevigheid heeft ook zijn grenzen.
Intussen bestaat het hongerprobleem in Afrika wél voort. Dat vereist permanente actie en aandacht. Van wie? In de eerste plaats van de betrokken overheden zelf en, in samenwerking met die overheden, van internationale organisaties. Charitatieve particuliere hulp in de vorm van ‘geld geven’ is niet meer dan een eenmalige injectie met beperkt effect: de schaal waarop hulp verleend moet worden stelt zodanige eisen aan omvang en middelen dat het onzuiver zou zijn om de mensen wijs te maken dat, als ze
nu maar flink in de buidel tasten, de problemen wel de wereld uitgaan. In de praktijk blijkt dat de internationale gemeenschap – voorzover die bestaat – slecht is toegerust voor het snel reageren op rampen zoals nu in Ethiopië en een aantal andere Afrikaanse landen zijn opgetreden. Voor een deel ligt dat aan het feit dat internationale organen vaak te log en te bureaucratisch zijn om snel en efficiënt te kunnen handelen. Voor een ander deel hangt dat samen met de omstandigheid dat hulpverlening klaarblijkelijk ook een jaloers makend vak is: competentiestrijd en onderlinge naijver werken verlammend. En tenslotte zijn er de politieke complicaties die in de meest verschillende vormen kunnen optreden. Toen Ethiopië, nog tijdens het bewind van keizer Haile Selassie, óók al eens door een hongersnoodramp werd getroffen (in 1973) werd dat, om politieke redenen, voor de buitenwereld zoveel mogelijk verborgen gehouden: onder het keizerlijk regime was hongersnood een onbekend en niet-bestaand begrip. En, om nog even bij Ethiopië te blijven, het regime van de marxistische dictator Mengistu heeft zelf een krachtige bijdrage tot de omvang van de huidige ramp geleverd, door zijn prioriteiten te zoeken in bestendiging van macht en militair prestige en door een landbouwsysteem op te leggen dat vernietigend was voor de productie. Dat betekent niet dat er dan, voor straf, maar niet geholpen moet worden. Het betekent wél dat, als er ooit sprake wil zijn van enigszins zinvolle hulpverlening op langere termijn, problemen van structurele aard, politieke problemen dus, aan de orde zullen moeten komen.
Dat geldt niet alleen voor Ethiopië, het geldt ook voor een aantal andere Afrikaanse landen, in het bijzonder die van de Sahel. Twaalf jaar geleden was de wereld, even, in rep en roer over de honger die dáár toen toesloeg. Ook toen was er sprake van noodhulp op korte termijn, en van allerlei filosofieën over de vraag wat er zou moeten gebeuren als de meest acute nood eenmaal gelenigd was. Dat heeft er, in de twaalf jaar die sindsdien verstreken zijn, niet toe geleid dat de situatie in de Sahellanden merkbaar verbeterd is. Integendeel. De voornaamste problemen zijn wel bekend. Het is een complex geheel. De meeste betrokken landen lijden aan een bureaucratische en administratieve verlamming, die resulteert in vrijwel totale inefficiëntie. De meeste regeringen zijn meer geïnteresseerd
in hun eigen prestige en in zo indrukwekkend mogelijke statistieken dan in het lot van plaatselijke bevolkingen. De schaarse vruchtbare grond wordt over-begraasd, tot pure uitputting van de bodem er op volgt. Er vindt op grote schaal ontbossing plaats omdat het hout nodig is voor het stoken van vuur en voor de bouw. De landbouwmethoden zijn vaak nog middeleeuws en naar verhouding duur. De woestijn neemt bezit van verlaten en uitgeput land. Mede daardoor treden langzame klimaatveranderingen op die het proces van verarming en verval verder bespoedigen. De in de steden gevestigde politieke ‘elites’ hebben vaak een arrogante minachting voor de arme en domme boeren, terwijl de landbouw de basis van de economie zou moeten zijn. En het grootste afzonderlijke probleem is dat van de niet te stuiten bevolkingsaanwas die letterlijk alles opeet wat er nog aan eventuele ‘vooruitgang’ zou kunnen zijn.
Nog afgezien van de vraag hoeveel inzicht de betrokken regeringen in hun nationale problemen hebben en hoe groot, of hoe gering, hun bereidheid is daar wat aan te doen – zij worden overstroomd met een verwarrende hoeveelheid adviezen en aanbiedingen voor experimenten, die ertoe leiden dat er tenslotte in het geheel geen beleid meer is, maar een lappendeken van met elkaar strijdige en concurrerende projecten. De grote vergissing die veel lokale regeringen (uit prestige-overwegingen) en hulpverlenende organen (uit verkeerd begrip en ongeduld) hebben gemaakt is dat zij in het algemeen zijn uitgegaan van de wenselijkheid en de mogelijkheid van ‘de grote sprong voorwaarts’: in op zijn hoogst enkele tientallen jaren zou een paar eeuwen achterstand in ontwikkeling worden overbrugd. Maar er is nu eenmaal geen kort weggetje binnendoor naar het einde van de twintigste eeuw voor landen die een paar honderd jaar achterliggen op de rijke industrielanden. Veel te lang hebben ook de hulpverlenende instanties gedacht dat de optelsom van geld en technologische deskundigheid garant zou staan voor spectaculaire, sprongsgewijze ontwikkeling. Dat is een misvatting, die om politieke redenen hardnekkig door plaatselijke regimes werd en wordt ondersteund.
En om het nog wat ingewikkelder te maken – er zijn nog verder gaande problemen, die samenhangen met de hulp op korte termijn en met de rol van de medische verzorging. De hulp op korte termijn: een wat cynische
stelling zou kunnen luiden dat de natuur de honger hanteert als een middel om de wanverhouding tussen bevolkingsaantal en voedselproductie te corrigeren. Dat is wreed, maar de natuur is niet zachtzinnig. Het is een menselijke impuls om tegen die correctie verzet aan te tekenen, door middel van acute hulpverlening. Heel velen worden daar mogelijk door ‘gered’. Maar wat betekent ‘gered’ in dit verband? Het zal in veel gevallen betekenen dat kinderen en jonge volwassenen, waarnaar begrijpelijkerwijze de meeste aandacht uitgaat, in leven worden gehouden – voor een enigszins gerekt bestaan dat hen veroordeelt tot vegetatie en kwetsbaarheid. De medische hulpverlening: de introductie van moderne geneesmiddelen tegen kinderziekten, tbc, tropische ziekten kan zorgen voor het terugdringen van de kindersterfte en de sterfte in het algemeen. Maar alweer: als dat betekent dat degenen die aldus in leven worden gehouden vervolgens worden overgeleverd aan de honger omdat de wanverhouding tussen bevolkingsaantal en de beschikbare hoeveelheid voedsel erdoor in stand wordt gehouden, wat is dan precies de betekenis van dat medisch optreden?
Het lijkt er sterk op dat, als de hulp die nu wordt verleend reëel effect heeft – en dat is niet eens zeker – de acute honger tijdelijk kan worden bedwongen, maar dan zal worden vervangen door chronische ondervoeding met alle sluipende ellende vandien. Het is de vraag of dat ‘vooruitgang’ mag worden genoemd.
Afrika is, via de televisie, weer even opnieuw ‘ontdekt’. Intussen verplaatst de internationale aandacht zich weer. Het ‘hongertoerisme’ van de media is tot rust gekomen. En Afrika gaat, acuut of chronisch, door met hongeren.