R. Havenaar
Wapenbeheer sing, strategische defensie en de onderhandelingen in Genève
I.
Hoevelen hebben begin januari van dit jaar niet een zucht van verlichting geslaakt bij het horen van het bericht dat de Verenigde Staten en de Sowjet-Unie weer – naar later bekend werd: op 12 maart in Genève – met elkaar zouden gaan onderhandelen? De aankondiging van de nieuwe besprekingen gaf soms zelfs aanleiding tot een bijna euforische stemming. Zo had de International Herald Tribune maar een paar dagen nodig om op haar voorpagina tot de conclusie te komen dat de tekenen van een nieuw tijdperk in de Oost-Westbetrekkingen niet te loochenen waren.1. Vier maanden later, nu de eerste ronde van de onderhandelingen is afgesloten, mag dat optimisme enigszins zijn afgenomen: niettemin leeft bij velen nog steeds de hoop dat de huidige wapenbeheersingsbesprekingen concrete resultaten zullen opleveren. In hoeverre is die hoop gerechtvaardigd?
Bij het zoeken naar een antwoord op die vraag ligt het voor de hand kennis te nemen van de ervaringen die in het recente verleden met wapenbeheersing zijn opgedaan. Het in 1972 gesloten en door beide partijen geratificeerde salt-i accoord is in menig opzicht zowel representatief als instructief. Aan wapenbeheersingsonderhandelingen tussen Moskou en Washington wordt gewoonlijk in drie opzichten een nuttige functie toegekend.2. In de eerste plaats zou van dergelijke onderhandelingen een dempende invloed uitgaan op de politieke spanningen tussen de supermachten en daardoor wordt de veiligheid verhoogd. Verder kan wapenbeheersing leiden tot het afremmen of in elk geval kanaliseren van de wapenwedloop en tenslotte, zo wordt verondersteld, dragen onderhandelingen ertoe bij dat de supermachten niet ongewild, met name via het uit de hand lopen van een lokale crisis, met elkaar in direct conflict komen.
Zoals bekend hield salt-i een beperking van de hoeveelheid defensieve abm– en van het aantal strategische lanceerinrichtingen in. Bovendien kende dit verdrag een annex waarin Washington en Moskou de belofte afleggen zich in hun gedrag te matigen en niet naar eenzijdige voordelen te streven. In hoeverre heeft het afsluiten van dit accoord, dat vrijwel direct gevolgd werd door nieuwe onderhandelingen die tenslotte aan het eind van de jaren ’70 in het door de Verenigde Staten niet geratificeerde salt-ii resulteerden, beantwoord aan de gerezen verwachtingen? Wat de vermindering van de spanningen betreft: de politieke strategie waarmee de Amerikanen aan de salt-onderhandelingen begonnen ging uit van de idee dat de expansionistische Sowjet-Unie tot een ‘normale’ staat kon worden omgevormd door haar ‘in te weven’ in een internationale orde die was opgebouwd uit overeenkomsten over wapenbeheersing (en economische samenwerking). Omdat die orde ook de Sowjet-Unie voordelen opleverde, zou Moskou belang hebben bij de handhaving en verdere uitwerking ervan. Aldus kon de grondslag voor een langdurige periode van ontspanning (in de woorden van President Nixon: ‘a generation of peace’) worden gelegd. Maar aan het eind van de jaren ’70 was duidelijk dat Moskou om te beginnen onverminderd was doorgegaan zijn defensiebudget te verhogen (daar stond een nominale verlaging van de Amerikaanse defensieuitgaven met meer dan 30% tegenover).3. Bovendien grepen de Sowjet-leiders de politieke en militaire verslapping die Washington als gevolg van de verloren Vietnamese oorlog, de affaire Watergate en de euforie rond de ‘détente’ onderging, aan voor een ongestrafte expansie in verschillende delen van de wereld (Angola, Ethiopië, Zuid-Jemen, Afghanistan). Daarmee was het bewijs geleverd dat om het in de woorden van de toenmalige Russische partijsecretaris Breznjew te zeggen, ‘ontspanning op geen enkele wijze de wetmatigheid van de klassenstrijd afschaft, kan afschaffen of kan veranderen’. En daar voegde hij nog aan toe: ‘Sommige bourgeoispolitici wenden verrassing voor over de solidariteit van de sowjetcommunisten, van het Sowjet-volk, met de strijd van andere volkeren voor vrijheid en vooruitgang. Dit is ofwel volslagen naief of, waarschijnlijker, verstandsverbijstering’.4. Om het anders te formuleren: het Russische gedrag tijdens de jaren ’70 heeft duidelijk ge-
maakt dat de spanningen tussen de supermachten, die aan het eind van dit tijdvak naar aanleiding van de Russische inval in Afghanistan hoog opliepen, veroorzaakt worden door een politiek conflict. En dat wapenbeheersing dit conflict niet kan verzachten, laat staan de gedeeltelijk ideologische oorzaken ervan wegnemen.5.
Maar wellicht heeft salt-i de wapenwedloop afgeremd en in die zin aan de stabiliteit bijgedragen? Ook die vraag lijkt geen positief antwoord te verdienen. Het verdrag heeft wat de aantallen betreft vooral geleid tot een verschuiving in de bewapening naar andere dan de strategische systemen, terwijl daarnaast het accent is verlegd naar een kwalitatieve verbetering van de bestaande strategische systemen. De Sowjet-Unie ontwikkelde een aantal nieuwe strategische wapens en concentreerde zich daarnaast vooral op het perfectioneren van reeds bestaande systemen. Het meest beruchte onderdeel van het tijdens de jaren ’70 opgebouwde en vernieuwde arsenaal zijn de 308 ss-18 raketten, die vooral dankzij het moderne geleidingsmechanisme en de tienvoudige kernkop Moskou de theoretische mogelijkheid hebben verschaft in één klap 95% van de op Amerikaans grondgebied gestationeerde strategische raketten te vernietigen. Ook bouwde de Sowjet-Unie enkele honderden geheel nieuwe systemen voor de middellange afstand (de ss-20’s), hetgeen mogelijk was doordat salt-i met geen woord over dit soort wapens repte. Daar kan dan nog aan worden toegevoegd dat het Kremlin tot op de dag van vandaag is blijven werken aan de technische verbetering van het rond Moskou opgestelde abm-complex. De Amerikanen hebben daarentegen in 1975 het anti-raketsysteem afgebroken waarop ze volgens salt-i recht hadden.
Wat deed Washington wèl? De Amerikaanse regering legde zich al evenmin toe op het bouwen van nieuwe strategische systemen. Wat dit betreft had de verlaging van de defensieuitgaven niet alleen voor de conventionele strijdkracht, maar ook voor de nucleaire bewapening aanzienlijke gevolgen. Daarentegen gingen de Amerikanen, net als de Russen, door met het ‘mirven’ van hun systemen, dat wil zeggen met deze te voorzien van meervoudige, onafhankelijk van elkaar richtbare kernkoppen. Het netto resultaat van die gezamenlijke inspanning was dat, waar de Amerikanen in 1970 over 2200 en de Russen over 1400 kernkoppen
beschikten, aan het begin van de jaren ’80 elk van de supermachten zich mocht verheugen in het bezit van ongeveer 8000 van deze destructieve projectielen. Zelfs indien men voorbij ziet aan de rest van de bewapening in deze periode, dan nog roept alleen al dit ene getal de vraag op: als dit het resultaat is van wapenbeheersing, wat zouden we dan mogen verwachten van een wapenwedloop?6.
De Jom-Kipoeroorlog van 1973 is een leerzaam incident ter beantwoording van de vraag in hoeverre de supermachten tijdens een crisis tot voorzichtigheid worden gemaand doordat ze met elkaar in bespreking zijn of afspraken hebben gemaakt over wapenbeheersing. Nadat een wapenstilstand aan dit militaire conflict een voorlopig einde had gemaakt, raakte het Egyptische Derde Leger alsnog omsingeld als gevolg van een actie van de Israëlische generaal Sharon, die eerder met zijn troepen het Suez-kanaal was overgestoken. De Sowjet-Unie stelde daarop de Verenigde Staten voor de partijen te scheiden, door samen militair in te grijpen. De Amerikanen voelden zich echter niet in het minst aangetrokken door het vooruitzicht van de komst van Russische troepen naar het Midden-Oosten en weigerden op het voorstel in te gaan. Daarop dreigde Moskou eenzijdig te zullen ingrijpen, en in Oost-Europa werden transportvliegtuigen in gereedheid gebracht om troepen van het Warschaupact naar het strijdgebied te vervoeren. Waarmee de meest gevaarlijke situatie in de Oost-Westverhoudingen ontstond sinds de Cubaanse rakettencrisis van 1962.7.
Let wel: deze dreiging van een directe confrontatie ontstond ruim één jaar na het bezoek van Nixon aan Moskou, waarbij salt-i was ondertekend, en enkele maanden nadat Breznjew een tegenbezoek aan Washington had gebracht. Bij die laatste gelegenheid was het accoord over onderling gedrag nog nader uitgewerkt met de wederzijdse belofte af te zien van het gebruik van geweld. Deze intensieve contacten en afspraken hadden dus niet kunnen verhinderen dat in oktober 1973 een uiterst gevaarlijke situatie tussen de supermachten ontstond. Dat was ook niet te verwachten, omdat de dreiging met geweld ook in dit geval het gevolg was van het wantrouwen dat voortvloeit uit een tegenstelling waarin nationale belangen en politieke ideologie onontwarbaar met elkaar zijn
verstrengeld. Die tegenstelling tussen Moskou en Washington is onoplosbaar, maar niet onbeheersbaar. En de Jom-Kipoeroorlog leert dat beheersbaarheid niet het product kan zijn van wapenbeheersing of welk soort diplomatieke contacten dan ook, maar van twee geheel andere factoren, machtsevenwicht en voorspelbaarheid geheten.
Waarom dreigden de Russen met ingrijpen? Ze moeten rekening hebben gehouden met de mogelijkheid, zelfs met de waarschijnlijkheid, dat de Amerikanen lauwtjes op hun dreigement zouden reageren. Daarbij kunnen verschillende factoren van invloed zijn geweest.
Washington verkeerde in grote moeilijkheden als gevolg van de Watergate-affaire. Bovendien stond de Amerikaanse publieke opinie na het Vietnamese échec in toenemende mate in het teken van een afkeer van militair ingrijpen. Maar wellicht heeft in de Russische gedachtengang ook nog een rol gespeeld dat een stroming in het Congres zichtbaar en hoorbaar in de ban van de ‘détente’ verkeerde. Was het niet te verwachten dat de Amerikaanse regering van een felle reactie op het Russische dreigement zou afzien, om daarmee het verwijt te ontlopen dat ze de ontspanfling op het spel zette? Hoe het ook zij, de onvoorspelbaarheid van het Amerikaanse gedrag was groot. Daaraan kwam pas een einde toen Washington overal ter wereld zijn troepen in staat van paraatheid bracht. De Russen bonden vervolgens in, waarmee de crisis ten einde was. Dat deze Amerikaanse actie dit effectieve resultaat had moet toegeschreven worden aan de militaire mogelijkheden waarover de Amerikanen, in vergelijking met de Russen, beschikten. Anders gezegd: met name het machtsevenwicht zorgde ervoor dat deze crisis niet uit de hand liep.
II.
Is wapenbeheersing dan volkomen zinloos? Vele Amerikaanse conservatieven gaan verder dan het geven van een positief antwoord op die vraag.8. Onderhandelingen over wapenbeheersing roepen volgens hen slechts illusies op over het gedrag van Moskou en zijn in die zin schadelijk. Louter door hun bestaan dragen deze besprekingen bij aan het gevaarlijke misverstand dat de Sovjet-Unie niet alleen wat betreft het bezit van een grote hoeveelheid kernwapens maar ook anderszins gelijkwaardig is aan de
Verenigde Staten. Daardoor wordt de morele waakzaamheid van de Amerikanen ondermijnd, evenals de bereidheid de militaire uitgaven op peil te houden. Bovendien neemt de tolerantie ten aanzien van agressieve Sowjet-acties toe: de lijdzaamheid waarmee de regering Carter tijdens de tweede helft van de jaren ’70 reageerde op Sowjetexpansie zou daarvan het bewijs zijn.
Inderdaad kunnen onderhandelingen over wapenbeheersing de Sowjet-Unie in dit opzicht voordelen opleveren en, zo leren recente ervaringen, het zijn niet de enige voordelen. Dat bleek vooral uit het verloop van de besprekingen die van 1981 tot 1983 in Genève over de middellangeafstandssystemen zijn gehouden. Die onderhandelingen boden de Sowjet-Unie de mogelijkheid de in de West-Europese landen gegroeide verdeeldheid over de bewapening aan te wakkeren, met het doel een politieke verwijdering tussen deze landen en de Verenigde Staten te bevorderen. Onder andere door het lanceren van nieuwe voorstellen speelde Moskou de vredesbewegingen argumenten toe die voor deze groeperingen bruikbaar waren in hun strijd tegen de plaatsing van Pershing-ii– en kruisraketten. (Het in april j.l. door Moskou over de hoofden van de onderhandelaars in Genève gelanceerde en aan de West-Europeanen gerichte moratoriumvoorstel laat zien dat de Sowjet-Unie ook onder leiding van Gorbatsjow op deze voet door zal blijven gaan).
De Verenigde Staten zagen zich van hun kant gedwongen eveneens initiatieven te lanceren, de ‘nuloptie’ en het zogeheten interimvoorstel, die vooral om niet te zeggen uitsluitend de bedoeling leken te hebben de pubieke opinie te beïnvloeden. Met het gevolg dat deze wapenbeheersingsonderhandelingen uitliepen op een propagandaslag om de gunst van de West-Europese openbare mening. Daarbij kwamen de regeringen in een aantal landen dermate onder druk te staan hun medewerking aan de uitvoering van het navo-dubbelbesluit in te trekken, dat de Amerikaanse onderhandelaar in Genève, Paul Nitze, ten einde raad zijn superieuren in Washington adviseerde om maar helemaal van de plaatsing af te zien.9. Had Reagan dit advies opgevolgd, dan waren de politieke gevolgen voor het Atlantische bondgenootschap zeer ernstig geweest: sinds Carters in 1978 genomen besluit af te zien van de introductie van de neutronenbom
zou de navo daarmee voor de tweede maal in vijf jaar onder druk van de Sovjet-Unie zijn teruggekomen op een eerder genomen beslissing.
Moet uit dit alles inderdaad de conclusie worden getrokken dat wapenbeheersingsonderhandelingen geen enkel positief effect hebben? Toch niet. Het blijkt immers dat elke President van de Verenigde Staten in het tijdperk van de nucleaire bewapening slechts op blijvende publieke steun voor zijn buitenlandse politiek kan rekenen indien hij althans van tijd tot tijd het perspectief van een vreedzaam samenleven met de Sowjet-Unie nieuwe glans weet te geven. Dit politieke gegeven was voor Nixon en Kissinger een van de belangrijkste aanleidingen tot het entameren van de ontspanningspolitiek. Maar ook de eerste ambtsperiode van Reagan heeft laten zien hoe onontkoombaar in een democratische samenleving de opdracht tot het zoeken naar een dialoog met de Sowjet-Unie is.10. Tijdens die periode wist de huidige President, mede door het onder de Amerikaanse bevolking sterk levende anti-communisme te mobiliseren, de politieke basis te leggen voor een forse verhoging van de militaire uitgaven. Dat de overgrote meerderheid van de Amerikanen echter niet alleen fel anti-communistisch is, maar ook naar vrede verlangt, werd na enkele jaren steeds duidelijker: voor Reagan dreigde het gevaar dat zijn strijdlustige anti-Sowjet uitspraken hem kwetsbaar zouden maken in de verkiezingen van november 1984. Dit was voor de President aanleiding, om te beginnen met zijn State of the Union-toespraak in januari 1984, opvallend van zijn wil tot het onderhouden van contacten met Moskou blijk te geven. En daarmee wekte hij verwachtingen die ook na zijn herverkiezing niet geheel te negeren zijn.
Een buitenlandse politiek die eenzijdig en voor lange duur het accent legt op ideologische confrontatie lijkt dus voor een President van de Verenigde Staten moeilijk vol te houden. Zowel de bevolking in zijn eigen land als, in nog sterkere mate, de bondgenoten in West-Europa vragen om een coöperatieve houding die uitzicht biedt op vrede. En het is nu eenmaal een feit dat zeer velen in de overtuiging (of moet men zeggen: de illusie?) leven dat juist wapenbeheersingsonderhandelingen kunnen bijdragen aan vrede. Bijna driekwart van alle Amerikanen is van mening dat wapenbeheersing de kans op oorlog verkleint en in West-Europa is dat
aandeel van de bevolking nog groter.11. De gedachte dat zolang er gepraat wordt, er niet wordt gevochten zal – hoe aanvechtbaar ook – wel de belangrijkste grondslag voor die mening vormen.
III.
Het lijkt verstandig om in een prognose over het verloop van de Geneefse onderhandelingen over middellange afstands-, strategische en ruimtewapens sterk rekening te houden met de mogelijkheid dat ook deze besprekingen voor beide partijen in hoge mate een politieke functie zullen hebben. Voor Washington zijn ze een middel de publieke opinie in eigen land en in West-Europa te overtuigen van de Amerikaanse vredeswil. Aan de Sowjet-Unie bieden ze de kans delen van die publieke opinie in stelling te brengen tegen nieuwe Westerse bewapeningsprogramma’s. Hooggespannen verwachtingen ten aanzien van een mogelijke overeenkomst lijken temeer misplaatst daar enkele van de feitelijke obstakels die bij een vorige gelegenheid overeenstemming verhinderden nog altijd aanwezig zijn of zelfs groter zijn geworden. In de start-onderhandelingen over strategische wapens van enkele jaren geleden vormde met name het arsenaal van ss-18 raketten een struikelblok, doordat de Amerikanen meenden niet over systemen te beschikken die kwalitatief van eenzelfde orde waren, en het afsluiten van een overeenkomst nu eenmaal mede afhankelijk is van de mogelijkheid vergelijkbare systemen tegen elkaar af te ruilen. Deze situatie kan pas veranderen wanneer het Congres bereid is fondsen beschikbaar te stellen voor de productie van meer mx-raketten.
Wat de middellange-afstandssystemen betreft zijn de moeilijkheden alleen maar toegenomen. De Sowjet-Unie is in november 1983 uit Genève weggelopen naar aanleiding van de stationering van Pershing-ii– en kruisraketten in een aantal West-Europese landen, nadat zij tevergeefs alle diplomatieke en propagandistische registers had opengetrokken om die plaatsing te voorkomen. Zo kort daarna een overeenkomst afsluiten die niet anders dan gebaseerd kan zijn op de blijvende aanwezigheid van althans een aantal van deze wapens zou voor Moskou gelijk staan aan het ratificeren van een politieke nederlaag. Hoe gevoelig deze kwestie nog ligt kon blijken uit de reactie van de officiële Russische woordvoerder op
vragen die journalisten hem, na afloop van de ontmoeting in januari tussen Gromyko en Shultz, stelden over de nog steeds voortgaande stationering van ss-20-systemen. Zijn antwoord luidde dat de uitbreiding van dit rakettenarsenaal louter een verzinsel van het Westen is.12. Die opmerking bevat waarschijnlijk ook een aanwijzing voor de geringe belangstelling die Moskou heeft voor het afsluiten van een overeenkomst over middellange afstandssystemen – hetgeen gelet op het enorme overwicht van de Sowjet-Unie op dit terrein niet verwonderlijk is.
Heel wat meer belangstelling lijkt Moskou te hebben voor de onderhandelingen over de ruimtewapens, waarbij de aandacht vooral is gericht op de verdediging tegen ballistische raketten en in veel mindere mate op de anti-satellietwapens. In openbare uitlatingen hebben de Sowjetleiders al laten uitkomen hoe nobel de opzet is die hen voor ogen staat: een uitbreiding van de wapenwedloop tot in de ruimte voorkomen en aldus een ondermijning van de strategische stabiliteit tegengaan. Onjuist is de daaraan gekoppelde suggestie dat het Amerikaanse Strategic Defense Initiatieve (sdi), ook wel aangeduid als ‘Star Wars’, een nieuwe dimensie aan de wapenwedloop dreigt toe te voegen. Dit programma betekent slechts dat de Amerikanen doorgaan, zij het in sterk geintensiveerde mate, met onderzoek waaraan elk van de supermachten al ruim twintig jaar bezig is, met dit verschil dat de Sowjet-Unie bijvoorbeeld in de ontwikkeling van laserwapens tot nu toe naar schatting drie tot vijfmaal zoveel geld heeft geïnvesteerd als de Verenigde Staten.13. Met als gevolg dat de Russen op dit gebied een aanzienlijke voorsprong hebben opgebouwd (waar overigens een voorsprong van de Amerikanen op andere terreinen tegenover staat). Kortom, alleen al de technische ontwikkelingen die sinds geruime tijd gaande zijn maken de veronderstelling dat de huidige stand van de bewapening gestabiliseerd zou kunnen worden tot een illusie. En bij de discussie over ‘Star Wars’ gaat het dus niet om de vraag of de Verenigde Staten een nieuw initiatief zouden moeten ontwikkelen, maar of Washington met zijn programma doorgaat dan wel, gedwongen door het Congres en de bondgenoten, tot een vertraging moet besluiten of er zelfs van moet afzien. Hetgeen niet wegneemt dat de wijze waarop de huidige Amerikaanse President dit onderzoeksprogramma heeft omhelsd
van zeer grote politieke betekenis is. Reagans houding vergroot de kansen op instemming van het Congres met de uitbreiding van het programma en houdt de belofte in dat de Verenigde Staten bereid en vastbesloten zijn in de komende jaren een extra-inspanning te leveren die, eenmaal begonnen, moeilijk te stoppen zal zijn. En dit op een gebied dat zich bij uitstek leent voor het benutten van de feitelijke èn potentiële technologische superioriteit waarover de Amerikaanse samenleving beschikt. Ook al gaat het bij dit ruimteprogramma nog goeddeels om een voorschot op de toekomst, duidelijk is toch al wel dat de vooruitzichten, zowel op militair als civiel-economisch gebied, veelbelovend zijn.14. Een perspectief dat voor Moskou niet aantrekkelijk is. Ongetwijfeld is dan ook dit project de directe aanleiding geweest voor de Russen om te beslissen weer met de Amerikanen te gaan onderhandelen.
IV.
Wat valt van de onderhandelingen over ruimtewapens verder te verwachten? Vooral hier geldt, nog meer dan bij de andere onderhandelingen, dat politieke factoren het afsluiten van een accoord onwaarschijnlijk maken. Maar daarnaast zijn er ook bij deze besprekingen grote obstakels van feitelijk-technische aard. Allereerst de a-symmetrische ontwikkeling van het onderzoek, waarbij de Russen een voorsprong hebben op het gebied van de stralingswapens en de Amerikanen verder zijn met betrekking tot de micro-electronica. Bovendien: hoe zou een eventuele overeenkomst moeten worden gecontroleerd. salt-i kon afgesloten worden doordat het daarin om aantallen lanceerinrichtingen ging en controle, via observatie met satellieten, betrekkelijk eenvoudig was. Het huidige ruimteprogramma verkeert nog grotendeels in de laboratoriumfase, terwijl bovendien een scheiding tussen militaire en civiele toepassing van de resultaten nauwelijks is te maken.15. Een controleerbare overeenkomst die bijvoorbeeld de productie van in de ruimte te stationeren anti-raketwapens verbiedt, lijkt om die redenen onmogelijk.
Niet onmogelijk is echter dat de regeringsleiders van Amerika’s West-Europese bondgenoten, onder druk van hun publieke opinie, zich tesamen met het Amerikaanse Congres zullen verzetten tegen de ontwikke-
ling van het Amerikaanse ruimteprogramma en de regering Reagan zullen weerhouden voldoende fondsen voor het onderzoek naar de mogelijkheden daartoe te reserveren. Ongetwijfeld zal de Sowjet-Unie proberen dat proces te stimuleren door de onderhandelingen in Genève te gebruiken voor het lanceren van nog meer ‘vredesinitiatieven’.
De afspraak die Shultz en Gromyko in januari maakten, om bij de komende onderhandelingen een ‘interrelatie’ in acht te nemen tussen de besprekingen over de middellange afstands-, strategische en ruimtewapens, biedt Moskou een ideale mogelijkheid een wig te drijven tussen de Verenigde Staten en de West-Europese bondgenoten. Die zijn immers vooral gebrand op een inf-accoord. Nu al is te voorspellen dat ze voortdurend uit Moskou het signaal zullen ontvangen dat het afsluiten van zo’n overeenkomst helaas onmogelijk wordt gemaakt door de halsstarrige houding van de Amerikanen in de onderhandelingen over ruimtewapens. Hetgeen voor de West-Europeanen uiteraard een aanmoediging zal zijn bij Washington op meer flexibiliteit aan te dringen. Wat dit betreft valt overigens te verwachten dat de Sowjet-Unie de besprekingen in Genève voor de duur van tenminste twee jaar zal voortzetten. In 1987 vinden immers verkiezingen plaats in zowel Engeland als de Bondsrepubliek, en de oppositiepartijen in die landen, die in dat jaar mogelijkerwijs de regeringsmacht overnemen, staan bijna principieel afwijzend tegenover nieuwe bewapeningsprogramma’s. (Hetzelfde geldt trouwens voor de grootste oppositiepartij in Nederland).
Het zal de Amerikanen inderdaad heel wat moeite kosten de komende jaren in West-Europa voldoende politieke steun voor hun plannen te verwerven. Zij staan voor de taak de bondgenoten duidelijk te maken dat, bij gebrek aan andere mogelijkheden, de West-Europese belangen meer gediend zijn met het fiatteren van een project dat, indien succesvol, ook hen tegen ballistische raketten zou kunnen beschermen dan met een afwijzing die hen de rol zou opleveren van belangstellend toeschouwer bij een ontwikkeling die, indien goedgekeurd door het Congres, niet tegen te houden is. Doordat echter de resultaten van dit project de afhankelijkheid van West-Europa ten opzichte van de Verenigde Staten zo mogelijk nog groter dreigen te maken dan die nu al is, zal het volbrengen van die taak
vooral veel psychologische tact vragen – niet een artikel dat in Washington in ruime mate voorradig is.
Hoe zullen de Verenigde Staten zich opstellen in de onderhandelingen over de ruimtewapens? De Amerikaanse houding zal vermoedelijk een afgeleide zijn, zowel van de ambitie het sdi-onderzoek hoe dan ook voort te zetten, als van het verlangen de onderhandelingen te laten doorgaan omdat deze een heilzame werking hebben op de gemoedsrust van de Amerikaanse en West-Europese bevolking. In dat licht moeten waarschijnlijk de ideeën gezien worden die Paul Nitze, de speciale adviseur van Shultz inzake wapenbeheersing, maar vooral Kenneth Adelman, het hoofd van de us Arms Control and Disarmament Agency, recentelijk ontwikkeld heeft.16. Deze denkbeelden zijn samen te vatten met de slagzin ‘wapenbeheersing zonder overeenkomsten’ en lijken niet veel meer te behelzen dan een in eufemismen gehuld pleidooi om wel te blijven praten, maar tegelijk door te gaan met het onderzoek naar de militaire toepassing van nieuwe technologieën.
Waarmee dit sombere relaas over de vooruitzichten op een accoord toch nog kan worden afgesloten met de opgewekte conclusie dat, gelet op de functie die de Geneefse besprekingen voor beide partijen zullen hebben, de kans op een snelle beëindiging van de onderhandelingen niet erg groot is.
V.
Die besprekingen zullen niet verhinderen dat de Sowjet-Unie met het onderzoek naar de mogelijkheden tot productie van ruimtewapens zal doorgaan. De Amerikaanse regering zal zoals gezegd op haar beurt proberen het fiat van het Congres te krijgen voor de voortzetting van het sdi-onderzoek. Mocht dat laatste lukken, dan is de politieke betekenis van dit project niet in de eerste plaats afhankelijk van de vraag of het toekomstige ruimteschild voor vijftig, tachtig of vijfennegentig procent effectief zal zijn.17. Die vraag is voorlopig niet te beantwoorden en het politieke belang van Reagans initiatief ligt daarom vooralsnog elders.
Nucleaire wapens zijn sinds 1945 nooit meer gebruikt. De discussie over deze wapens berust daardoor voor een groot deel op speculaties en
suggesties over de mogelijke effecten en reacties die het gebruik ervan zou kunnen oproepen. Juist dit soort onzekerheden geeft aan deze discussie in belangrijke mate het karakter van een schemerdebat, dat gekenmerkt wordt door een intense wisselwerking tussen ontwikkelingen op militairnucleair gebied en de politieke beoordeling daarvan. Denken over kernwapens bestaat voor een belangrijk deel uit het taxeren van de mogelijkheden die deze wapens hebben, en die taxaties scheppen politiek-psychologische realiteiten. Langs deze weg kunnen ook anti-ballistische ruimtewapens, zelfs indien ze nog slechts in ontwikkeling zijn, een diffuse, moeilijk te traceren, maar niet te loochenen invloed op het denken en handelen van politieke leiders hebben – en niet op hen alleen. De redevoering waarmee Reagan in maart 1983 het sdi aankondigde is aanvankelijk, met name in de West-Europese plubieke opinie, gevolgd door reacties waarin ongeloof en meewarigheid overheersten. Was dit initiatief niet een nieuw bewijs van het gebrek aan realiteitszin waarmee deze President zich al vaker had onderscheiden? Die houding is bij velen radicaal veranderd nadat Moskou had gereageerd. Uit die reactie bleek dat de Sowjet-Unie, anders dan het koor van Amerikaanse en West-Europese critici, meer resultaten van dit project verwacht dan louter ‘pie in the sky’.18. Juist de Sowjetleiders stemmen hun handelingen af op het beeld dat zij hebben van de machtsverhoudingen en de te verwachten ontwikkeling daarvan. Kennelijk vreest het Kremlin dat Reagans plannen resultaten zullen afwerpen waarvan een voor de Sowjet-Unie ongunstige invloed op de ontwikkeling van de ‘machtscorrelatie’ is te verwachten. En al blijft voorlopig onzeker in hoeverre het Amerikaanse project de optimistische verwachtingen van de voorstanders kan inlossen, dan nog maakt deze Russische reactie duidelijk dat de Amerikanen hiermee voorlopig een politieke troefkaart in handen hebben.
Een verschuiving in de bewapening van offensieve naar defensieve systemen zou het Westen echter ook nog anderszins politieke voordelen op kunnen leveren. Het nucleaire tijdperk is in 1945 begonnen met een Amerikaans monopolie. Veertig jaar later is er een overwicht van Moskou op het gebied van de strategische en middellange afstandssystemen, terwijl bovendien de Russische superioriteit in de conventionele bewapening is
versterkt. Dat de Sowjet-Unie een wereldmacht is geworden die haar invloed doet gelden van Zuid-Oost-Azië tot de Indische Oceaan en van Zuidelijk Afrika tot in Midden-Amerika, is het logische politieke gevolg van die verandering. De ontwikkeling op nucleair-militair gebied, ten nadele van het Westen, vloeit in de eerste plaats voort uit een fundamenteel verschil tussen twee politieke systemen: een democratische samenleving die in vredestijd haar hulpbronnen in de eerste plaats gebruikt om de economische welvaart van haar burgers te vergroten en een communistisch stelsel dat beheerst wordt door het primaat van het staatsbelang, in de zin van een maximale opbouw en versterking van zijn strategische machtsmogelijkheden. Daardoor is het voor de Verenigde Staten, ondanks de indrukwekkende economische rijkdom van dit land, moeilijker om het defensiebudget te verhogen van 5 naar 6% (als aandeel van het nationale product) dan voor de veel armere Sowjet-Unie om een budget dat een veelvoud van dit percentage bedraagt nog eens met enkele procenten per jaar te laten toenemen.
Maar er bestaat nog een andere, meer recente oorzaak van de voor het Westen ongunstige verschuiving in de machtsverhoudingen. In vrijwel alle Westerse landen is het verzet tegen wapens met een apocalyptische vernietigingskracht en tegen een afschrikking die miljoenen burgers in gijzeling houdt, enorm gegroeid. Dat die afschrikking sinds geruime tijd de vrede èn de bescherming van de democratie heeft gewaarborgd, is een argument dat deze ontwikkeling niet heeft kunnen tegenhouden. Westerse regeringen anticiperen op de afkeer van ‘het evenwicht van de terreur’ met als gevolg dat de neiging eenzijdig van nieuwe bewapening af te zien wordt versterkt. De mening dat het met de productie van kernwapens ‘welletjes’ is (om een West-Europese regeringsleider te citeren) heeft een groeiende aanhang. Het gevolg is dat de Sowjet-Unie, die wèl doorgaan met het produceren van nieuwe offensieve systemen, een relatief steeds krachtiger positie kan opbouwen – met alle politieke consequenties vandien. In dat verband is het niet overdreven de vraag te stellen hoelang vrije samenlevingen nog een serieuze mededinger kunnen zijn in een wedloop die gericht is op bestendiging van een dreigement dat massale vernietiging in het vooruitzicht stelt.19. Die vraag is het meest dringend
met betrekking tot West-Europa, maar heeft ook betekenis voor de Verenigde Staten. Het optreden van de Freeze Movement en President Reagans problemen om de productie van mx-raketten door het Congres aanvaard te krijgen, zijn tekens aan de wand.
Als gevolg van het politieke wantrouwen tussen de supermachten zal de bewapening doorgaan. Daarbij zien de Westerse regeringen zich dus met betrekking tot hun eigen bevolking om te beginnen geconfronteerd met de vraag of men bereid is de nodige financieel-economische offers te brengen. Maar vooral ook wordt de politieke aanvaarding van nieuwe nucleaire productieprogramma’s een probleem. Voortleven met de afschrikking, zo blijkt, is een perspectief dat velen afschrikt. De strategische defensie opent althans een uitzicht op de mogelijkheid van een verdediging tegen de nucleaire vernietigingswapens. Ruimtewapens zijn niet gericht op de destructie van menselijk leven, maar juist op de bescherming ervan. Geeft die uitwerking, die in zo’n schril contrast staat met het effect van kernwapengebruik, aan deze wapens niet een geheel aparte morele dimensie? En zal daarom de politieke steun voor een onderzoeksprogramma dat, naast economische voordelen, het hoopvolle perspectief biedt van een verdediging tegen nucleaire vernietiging niet gemakkelijker te verwerven zijn dan voor de productie van kernwapens? De vredesbewegingen zullen zeker niet als sneeuw voor de zon verdwijnen. Daarvoor heeft de neiging, voortkomend uit traditioneel pacifisme of anti-Amerikanisme, om hoe dan ook aan te dringen op eenzijdige ontwapening, zich tezeer van deze groeperingen meester gemaakt. Maar wel bestaat de kans dat hun aanhang zal slinken. Dat zal met name gebeuren indien een deel van hen die louter door een moreel geïnspireerde afkeer van nucleaire vernietigingswapens worden gedreven – en zij zijn het die de vredesbewegingen in een aantal landen tot massaal ondersteunde pressiegroepen hebben gemaakt – als gevolg van deze verschuiving in de bewapening naar de ontwikkeling van een verdedigingssysteem dat gericht is op het uitschakelen van deze wapens, zal afzien van voortgezet activisme.
Niettemin zal het ook dan moeilijk genoeg blijven de financiële fondsen veilig te stellen die nodig zijn voor de voortgang van het onderzoek naar
de mogelijkheden van een strategische defensie. Mocht ook dat lukken, dan nog zou een jubelstemming neerkomen op een ongerijmdheid. Immers, zelfs indien royale investeringen zouden leiden tot een relatief snelle en succesvolle ontwikkeling van een in hoge mate effectief ruimteschild, dan zal daarmee de constructie, op kortere of langere termijn, van een Russisch equivalent vermoedelijk niet te verhinderen zijn. Met als gevolg dat nieuwe politieke dilemma’s hun opwachting maken, bijvoorbeeld voortvloeiend uit het conventionele overwicht van de Sowjet-Unie. Zal dat overwicht als gevolg van de meer dan proportionele investeringen door de Verenigde Staten in de ruimteprogramma’s op dat eventuele toekomstige tijdstip niet nog groter zijn dan nu al het geval is? Toch moet hieraan onmiddellijk worden toegevoegd dat een eenzijdig afzien van het ruimteprogramma deze dilemma’s zou vergroten in plaats van ze te voorkomen.
30 april 1985
- 1.
- Leslie H. Gelb: ?Signs of a New Era in East-West Relations?, International Herald Tribune, January 10, 1985
- 2.
- Zeer instructief met betrekking tot dit onderwerp is: Raymond Aron, ?La ma?trise des armements?, verschenen in zijn laatste boek Les derni?res anne?s du si?cle, Julliard, 1984, p. 91-113
- 3.
- Dit cijfer is afkomstig uit een rapport van de Defence Intelligence Agency van het Amerikaanse ministerie van Defensie, op 29 juni 1982 uitgebracht aan het Joint Economic Committee of Congres. Een verslag van dit rapport is te vinden in International Herald Tribune, July 22, 1982
- 4.
- Deze van 1976 daterende uitspraak wordt geciteerd in David Holloway: De Sowjetunie en de bewapeningswedloop, Uitgeverij Jan Mets, 1984, p. 107
- 5.
- Over de essenti?le betekenis van de ideologische component in de buitenlandse politiek van de Sowjet-Unie zie bijv.: Bart Tromp, ?Over de de Sowjet-Unie en ontspanningspolitiek?, Socialisme en Democratie, mei 1982, p. 229 e.v. Voorts H.F. Cohen, ?De Sowjet-Unie: een grootmacht als een andere??, in: Te beginnen bij Nederland. Opstellen over oorlog en vrede, G.A. van Oorschot, 1983, p. 61 e.v. en Theodore Draper, ?Rolling Communism Backward?, in: Theodore Draper: Present History, Random House, 1983, p. 142 e.v.
- 6.
- Richard Pipes: Survival is Not Enough. Soviet Realities and America’s Future, Simon and Schuster, 1984, p. 238
- 7.
- Zie Henry Kissinger: Years of Upheaval, Little, Brown and Company, 1982, p. 545 e.v.
- 8.
- Bijvoorbeeld: Seymour Weiss, ?The Case Against Arms Control?, Commentary, November 1984, p. 19 e.v.
- 9.
- Strobe Talbott: Deadly Gambits. The Reagan Administration and The Stalemate in Nuclear Arms Control, Alfred A. Knopf, 1984, p. 162-163
- 10.
- De verschillen en overeenkomsten tussen de buitenlandse politiek van Nixon/Kissinger en Reagan worden nader uitgewerkt in: R. Havenaar, ?Een schietgrage cowboy? Ronald Reagan en de internationale politiek?, Tirade, maart/april 1985
- 11.
- Pipes, Survival, p.233
- 12.
- Frankfurter Allgemeine, 10. Januar 1985
- 13.
- De schatting is van Dr. Hans R?hle, ?Tschernenkos ?Krieg der Sterne??, Frankfurter Allgemeine, 22. Januar 1985. Zie ook G.C. Berkhof: Duel om de ruimte. Aspecten van Westeuropese veiligheid, Staatsuitgeverij (Clingendaelreeks nr. 8), 1985, p. 46
- 14.
- Berkhof, Duel om de ruimte, passim
- 15.
- Idem, p. 131
- 16.
- Paul H. Nitze, ?Living with the Soviets? en Kenneth L. Adelman, ?Arms Control with and without Agreements?, Foreign Affairs, Winter 1984/85
- 17.
- Voor een discussie over de technische mogelijkheden van sdi, een discussie waaraan o.m. Edward Teller, J.A. Abrahamson (Directeur van de Strategic Defense Initiative Organization in het Pentagon) en de auteurs van het tegen sdi gerichte The Fallacy of Star Wars deelnemen, zie: ??Star Wars? and the Scientists: An Exchange?, in Commentary, March 1985
- 18.
- A. Theodore Draper, ?Pie in the Sky?, New York Review of Books, February 14, 1985
- 19.
- Voor een even pessimistische als briljant uitgewerkte visie op dit punt zie: Jean-Fran?ois Revel, Comment les d?mocraties finissent, Grasset, 1984. (Een Vlaamse versie verscheen onder de titel Waarom de democratie?n sterven bij Manteau, 1984).