[p. 68]
Hans Vlek
Gedichten
To coin a phrase
1
Een goed vers wil ‘k schrijven, niet
zwetsen over woorden die Xilomena
tot Phantareion richt in de schildering
op een zojuist opgedoken amfoor.
Een waterdicht vers waar
de regen der weemoed niet
doorheen druipt als tranen van
oude, onbetaalbare wijn geschonken
op diplomatieke recepties waar
de armen buiten staan en niet weten
van de Lydiër die de munt ontdekte.
Ik zet Lodewijk de Veertiende
naast m’n stereohifi en laat
hem onnozel en verbaasd mummelen
over weer ‘n wonder en graaf
als een neanderthaler naar wortels
achter m’n elektrische machine
en herken de wereld niet meer,
de krantekoppen niet, de chinese
gemberpot vol pennen niet, noch de
borsten van mijn vrouw.
Dit alles in een duizeling waarbij
het uitzicht vol uitbundige lente
volledig in het niet valt.
[p. 69]
2
Een buitenlands citaat boven
een gedicht wil meestal zeggen
dat men zijn melkboer niet begrijpt.
Om nog maar te zwijgen
van de fluitende stratemaker
die vlak voor de voordeur zwetend
een kuil aan ‘t dichten is
zoals jij ‘n rijmloos sonnetje
en straks je vaders graf.
[p. 70]
Naief kinderliedje
Op het kerkhof van Dodemansgaarde
blinken de koperen knopen der boeren
in de zon. Zij werpen ‘n handvol aarde
op des notaris graf.
Na middernacht ontsteeg ik het bed
en vertrouwde dit toe aan papier
dat niet tot de morgen wachten kon.
Een had er ‘n tirolerhoedje
op de rozigronde kop
met ‘n zeer zeldzaam veertje
en een wandelstok met zilverknop.
Driemaal is het rijm gekomen en
droevig als zand door mijn handen gegaan
maar op het kerkhof van Dodemansgaarde
zie ik nog steeds die boeren staan
in ‘t zwart temidden van het
bloeiend onkruid rond de graven.
Zij gaan zich aan ‘n biertje laven
en dichten des notaris graf.
Nog schijnt een felle zon en
het gedicht is plotseling af
waar het begon.
[p. 71]
Bij een vaas
Van veraf lijken de kunstbloemen echt,
van dichtbij ‘n fijnstructuur van linnen.
Zonder geur in koelmodieus pastel
sieren ze steriel maar fraai de tafel.
Ze behoeven water noch licht, zullen
me, als niemand ze wegwerpt op onze
bloemige belten, beslist overleven.
En ik maar denken aan ‘t ontluiken van
een tropische orchidee als dichtersziel.
Hemelstrevend en vlammend puur vuur,
zich openend in sublieme logica, als
bv. ‘n krakend dichtwerkje na honderd jaar
temidden van snelle, zo praktische dingen.
En ik maar vloeken om ‘t rijmwoord zingen.
[p. 72]
Voor een vriend
Zo nu en dan kan ik geen poëzie
meer zien, heb genoeg van de droom
dat woorden meer zin geven dan ‘n
bierglas gevuld met ‘t pis der goden.
Het goed geboend interieur roept dan
de wetmaat op van strakke kwatrijnen
en ik begeef me weer in de bij
voorbaat nooit gewonnen slag.
Geen spektakel is ‘t laveloos leven,
zelfmoord van een vriend wordt een voor-
spelbare gebeurtenis. Wreed als de poëzie
die op de plaats van lidtekens letters zet.
En bizar staan hier de veertien woorden
vol welvaren, gelukkige regels van ‘t sonnet.