[p. 627]
Rogi Wieg
Klachten in mijn moedertaal
Liefdesgedicht
Dit is een jaar van ongemakken, lange
maanden waarin vreemde wendingen. Men
ziet het niet dat ik van heel dichtbij wat bange
uitdrukkingen heb. Het is ook dat ik niets verken,
niets werkelijk, geen stadsgedeelten voor een woord
dat teder is. Alsof mijn moedertaal
zich afsluit voor mijn dagverdrijf. De soort
van lichtval deze kleine dag bepaal
ik niet Maar verder is er brood
zoals altijd en woordenboeken,
alfabet van wonderen. Of van een groot
verbruik van lettertekens. Ik schrijf
toch dat ik van je houd,
al is het dat ik met mijn taal je hand verdrijf.
[p. 628]
Poëzie
Nu is het dus dat ik niet meer weet
hoe bang zijn was. Ik zal niet langer vijand
zijn van zoveel vormen goedheid. Maar vergeet
niet wat je was: ogen, haar, een hand
om mee te schrijven. En wat moet ik zeggen,
de stadsweg waarover je naar huis toe gaat,
mijn huis zelfs is zo liefdevol voor mij. Verleggen
van dit leven is gewichtig. dat je hier bestaat
alsof je altijd zal bestaan lijkt eigenaardig
– en al die mooie dingen dan –
om alles weg te gooien voor wat poëzie is te lichtvaardig.
Er is te weinig taal in mij om zaken
te omschrijven zoals dit gebrek aan angst;
dus noem ik maar wat afgebroken wordt, om nog iets goed te maken.