[p. 46]
Jan Zitman
Gedichten
De lange thuisreis
De dag dat ik mijn bruid ging halen
Ik wist niet hoe dat moest.
Men zette me rechtop,
trok wat hier en daar,
knipte mompelend iets bij,
keurde goed,
keurde nog eens goed,
schuierde en borstelde
en ik
in dat planken wambuis
dacht aan jouw lieve lijf
dat nu omhangen werd
door knielende vrouwen
met de mond vol spelden.
En ook zij
keurden goed
en keurden nog eens goed
en misschien dacht je aan mij.
[p. 47]
Een middag lang
speelden we rollen
in een onbegonnen boek.
In de vooravond
mocht ik je meevoeren,
de lange rit naar huis.
We verstilden in elkaar.
(22.08.1986)
[p. 48]
Schuur
Sluit jij de schuur?
Ik sluit de schuur.
Het zwarte valt nu snel.
Bedeesde stappen achter in de straat.
Bij nader omzien
horen ze bij niemand meer.
Ook dat spoor bijster
zoek ik hark en schoffel bijeen,
berg op
wat geborgen moet zijn,
vergeet
wat meestal vergeten wordt.
Zo moet het maar weer.
Weinig gedaan vandaag.
Een nieuwe huivering
drijft me het huis in.
Schuur,
vogels gevouwen
binnen de schemering
van je klimop,
doorsta de nacht.
Doorsta opnieuw de nacht.
(20.08.1986)
[p. 49]
Ontwakend uit de narcose
Een aureool van blond haar,
daarbinnen hemelsblauwe ogen
en een lieve mond die nu zal zeggen
(tenminste, ik weet wel zeker
dat dit de eerste mogelijkheid
was die ik opperde): meneer,
ik breng u weg over deze mooie,
brede, zonnige palmenlaan
naar de poort met een portiérsloge, die van
de Heilig Landstichting is er niets bij,
daar zit dan Petrus, wees niet bang van hem,
hij lijkt op een oudere Maarten ‘t Hart
die toch maar teruggekomen is
en eindeloze zwarte kousen breit
die niemand van hem hebben wil.
Hij schrijft u in, maakt een ponsplaatje
en dan mag je naar vader, hij
heeft al naar je gevraagd.
(22.09.1986)