Jan Fontijn
‘Wat raakt het mij wat men met je gedaan heeft’
Van Eedens verblijf in Parijs en zijn relatie met een morfiniste
In november 1885 verblijft Frederik van Eeden gedurende enige weken in Parijs. Hij was daar op 5 november aangekomen.1. Het zou om meer dan een reden voor hem een belangwekkend verblijf worden.
Hij kon bij zijn vertrek uit Amsterdam erg voldaan zijn, want op 1 oktober was de eerste aflevering van De Nieuwe Gids verschenen, dat opende met zijn De kleine Johannes en op 17 oktober was hij geslaagd voor zijn artsexamen.
Doel van zijn reis was gegevens te verzamelen voor zijn proefschrift over kunstmatige voeding bij tuberculose-patiënten. In Parijs had de arts Maurice-Georges Debove zich bereid verklaard hem wetenschappelijke informatie te verschaffen.2. Debove had hem laten weten dat hij naar het ziekenhuis St. Andral kon komen in de Rue des Tournelles. Deze veertigjarige Parijse arts was een zeer veelzijdig man. Hij was neuroloog en voedingspecialist, maar was ook betrokken bij de bestrijding van alcoholisme, tuberculose en de morele en materiële verwaarlozing van kinderen.3.
In Parijs vorderde Van Eeden maar matig met zijn onderzoek. Aan zijn studievriend Delprat in Amsterdam, die evenals hij aan zijn dissertatie werkt, klaagt hij hierover en deze raadt hem dan ook aan niet te lang in Parijs te blijven. Hij kan, zo schrijft Delprat, zijn onderzoek veel beter in Amsterdam voortzetten.4.
Van Eeden had de grootste moeite om in Parijs zijn hoofd bij zijn dissertatie te houden. Er was zoveel te zien en te horen! Jean-Martin Charcot bijvoorbeeld, een professor in de pathologische anatomie en neurolo-
gie, in Parijs op dat moment het gesprek van de dag. Vermaard waren Charcots colleges in La Salpêtrière op dinsdag, gewijd aan hysterie en hypnose. Voor een bont gezelschap van artsen, studenten, schrijvers, acteurs en actrices uit Parijs en daarbuiten, allen uiterst nieuwsgierig naar die hypnose, gaf Charcot zijn demonstraties.
Debove, behorend tot de kring van Charcot, had Van Eeden op Charcot en diens hypnose geattendeerd.5. In zijn kliniek St. Andral had hij hem de spectaculaire staaltjes van hypnose getoond. Onder andere had hij een patiënt een glas water gegeven, waarbij hij deze vertelde dat het wijn was. De patiënt had het inderdaad voor wijn gehouden.
En bij deze imitatie van de bruiloft van Kana was het niet gebleven. Aan een andere patiënt had Debove een brief gegeven en gezegd: kijk ernaar, helemaal wit papier. Blaas nu, het zijn nu allemaal portretten. Blaas nog eens. Allemaal landschappen en prenten. Kijk! En de man had het allemaal in grote verbazing bekeken en had zelfs landschappen en portretten beschreven, die niemand zag dan hijzelf. Hij had de man vervolgens een sterker staaltje getoond. Hij liet hem zijn ogen dichtdoen en zei hem dat als hij die weer open zou doen hij (Debove) geen hoofd meer zou hebben. De man was totaal van streek geweest, toen hij gekeken had, had zich voor het hoofd geslagen en had gedacht dat hij gek geworden was.
Deze demonstratie maakte grote indruk op Van Eeden; vanaf dat moment was zijn belangstelling voor hypnose gewekt. Terug uit Parijs zal hij op de eerst volgende bijeenkomst van het literaire genootschap Flanor, die van 24 november, een spectaculaire en succesvolle improvisatie over suggestie houden.
Van Eeden wilde in Parijs persé Charcot bezoeken. Zijn eerste pogingen om toegelaten te worden tot de colleges mislukken. Hij schrijft Charcot een brief met de mededeling dat hij hem wilde interviewen over de suggestie. Dat interview zou mogelijk iets zijn om in De Nieuwe Gids te publiceren.6. Het moet hem ten slotte gelukt zijn op een dinsdag een van de colleges bij te wonen. Wie weet zat hij tegelijk met Freud in de collegebanken bij Charcot. Freud had in juni 1885 een reisbeurs gekregen om in Parijs te studeren. Hij verbleef er van 13 oktober tot 28 februari 1886 en studeerde bij Charcot.7.
De colleges van Charcot moeten fascinerend geweest zijn. In het begin van een college maakte Charcot meestal enige inleidende opmerkingen over hysterie en hypnose. Vervolgens gaf hij de geschiedenis van een speciale patiënt. Die werd gehypnotiseerd de zaal binnengebracht. Met verbijstering waren de toeschouwers getuige van verschillende aanvallen van hysterie. Ofschoon Charcot een uiterst toegewijde neuroloog was, had hij ook iets van een showman en dat was hij zich terdege bewust.8. Wonderlijk is het niet, dat Van Eeden maar weinig vorderde met zijn tuberculose-onderzoek. Er was bovendien nog veel meer dan Charcot wat hem afleidde.
Allereerst natuurlijk Parijs met zijn bijzondere atmosfeer. Hij was er voor de eerste keer en keek zijn ogen uit. Ruim dertig jaar daarvoor, in mei 1854, was zijn vader op vierentwintigjarige leeftijd ook voor de eerste keer van zijn leven in Parijs geweest voor het bloembollenbedrijf van de familie. De vader, een jongen toen zonder levenservaring, had zich in de grote stad erg ongemakkelijk gevoeld. Een groot gedeelte van de tijd had hij alleen op zijn hotelkamer gezeten. Parijs had hij een ‘poppenkast’ gevonden, vol materialisme, een stad waar God niet was, ‘een land der wellust’. Vol afschuw was hij tijdens zijn verblijf geweest voor de onzedelijkheid en haar gevolgen, altijd zichzelf ‘de minste gedachte, de minste wellust verwijtende’.9.
Zoon Frederik beweegt zich heel wat gemakkelijker door Parijs, al ergert ook hij zich aan de onzedelijkheid. In een brief aan Aletrino beklaagt hij zich over het wulpse gedrag van de Parijse vrouwen.10. Deze antwoordt hem dat er overal zwijnerij is, dat had hij ook in Amsterdam kunnen zien, als hij zijn ogen opengezet had. Aletrino, die Parijs goed kent, geeft wel toe dat Parijs meer hoeren heeft dan Amsterdam. Voor Aletrino met zijn grote achting voor vrouwen staat het evenwel vast, dat een vrouw niet zo vuil is als de man.11.
Over de Parijzenaars wil Van Eeden geen kwaad woord horen; hij vindt ze heel wat minder hinderlijk dan de Nederlanders.12. Het is voor hem een wonderlijke ervaring door de krioelende mensen te lopen, zonder een bekend gezicht te zien. Hij bezoekt het Louvre, waar vooral Venus en de sfinxen zijn belangstelling wekken. Enthousiast is hij over de oude Egyptische cultuur en kunst:
‘Welk een zelfbewustzijn en zelfvertrouwen moeten die lui gehad hebben – en welk een vrede met hun traditiën en denkbeelden die minstens vier duizend jaar oud waren. Voor wij zoover zijn – met ons knoeien en probeeren en tobben en zoeken “(…)” Wij zijn een volk van een dag in vergelijking met hen en hoe verbeelden wij ons niet dat onze beschaving eeuwig zal duren’.13.
Dat schrijft hij in zijn zendbrief aan zijn Nieuwe Gidsvrienden. Niet zonder opschepperij bericht hij hen ook over het déjeuner bij Huet op zondag 8 november. De invitatie daarvoor was dank zij Huets neef Charles van Deventer vrij gemakkelijk tot stand gekomen. De grote vraag was natuurlijk hoe de gevreesde criticus, die sinds 1876 in Parijs woonde, over de pas opgerichte Nieuwe Gids zou oordelen. In het recente verleden was het veelbelovende talent van Perk Huet ontgaan en aan De Amsterdammer, het weekblad van De Koo, waaraan o.a. Kloos en Verwey meegewerkt hadden, had hij weinig aandacht gegeven.14. Niet zonder ironie schrijft Van Eeden aan Verwey, dat hij het genoten déjeuner ‘een gewichtig moment in onze litteratuurgeschiedenis’ acht. De grote criticus was volgens Van Eeden die zondag allerminzaamst en gastvrij: het déjeuner was smakelijk en de witte Bordeaux en de cognac waren zeer goed. Maar het oordeel van Huet over De Nieuwe Gids was niet mis. Met een zeker plezier gaat Van Eeden daarop wat nader in in zijn brief. Mevrouw Huet was over sonnetten begonnen en toen was Huet losgebarsten:
‘Verwaandheid – totaal gebrek aan historische kennis – “niet lief” van Doorenbos om ons, zijn jonge vrienden zoo’n stuk te sturen. Kloos’ verzen ridicuul; Persefone middelmatig, repetitie van Keats’ Endymion – Johannes grog van Woutertje – goed Hollandsch wordt niet meer geschreven – geen dwaalweg! een droevige dwaalweg – jelui zult het berouwen – en toen bom een slag op de tafel. Daarop stilte – natuurlijk. Ik schil een stukje peer, keek naar buiten en merkte op, dat het hier lief wonen was aan de Esplanada des Invalides, zoo goed als buiten.’15.
Gelukkig neemt het gesprek een andere wending en na het eten gaat Van Eeden met zijn gastheer naar diens studeerkamer en spreekt met hem over buitenlandse literatuur.
Een dag na Van Eedens bezoek zal Huet in een brief aan zijn vriend Quack zijn negatieve oordeel over De Nieuwe Gids herhalen.16. Van Eeden echter is overtuigd dat hij bij Huet geen slecht figuur heeft geslagen. En dat klopt. Ruim een maand later zal Huet aan Ten Brink schrijven, dat zijn neef Van Deventer en Van Eeden wat karakter en kundigheden betreft hoog staan aangeschreven bij hem en zijn vrouw.17.
Ook met Franse literatoren komt Van Eeden in Parijs in contact. Samen met Frank van der Goes, die ook in Parijs zit in gezelschap van de acteur Arnold Ising, bezoekt hij het clubje van Maurice Barrès, de befaamde Franse schrijver. Het was Frans Erens geweest, de bescheiden en erudiete schrijver uit Limburg, als geen ander van de tachtigers vertrouwd met de Franse literatuur, die veel eerder al kennis had gemaakt met Barrès. Volgens Erens was het een brillant causeur, die aanhoudend verbaast door telkens nieuwe inzichten.18. In de eerste aflevering van De Nieuwe Gids was zijn essay ‘L’esthétique de demain: l’art suggestif’ verschenen.
Van der Goes en Van Eeden kunnen goed met Barrès opschieten. Barrès op zijn beurt vindt Van der Goes ‘très aimable en très fort’ en zegt tegen Van Eeden dat hij de indruk heeft dat hij hem al zes maanden kent. In een brief aan Verwey schrijft Van Eeden:
‘Barrès is een aantrekkelijke, innemende jongen, echt jongensachtig soms – maar iemand waarvan men spoedig veel gaat houden. Hij lijkt echter in het algemeen meer op een van mijn corpsvrienden dan op een van jelui; ik moet echter bekennen dat hij zeer geestig praat en veel gelezen heeft. Naïfweg zegt hij, dat hij meestal praat over dingen waar hij niets van af weet. En hij heeft met Sam gemeen dat hij in ‘t belachelijke doorslaat – als ik dan een ironische opmerking daarover maak – dan lacht hij goedig en zegt: “Ah! oui – mais il faut pourtant affirmer ses idées.” Dat noemt hij affirmer. We hebben lang over stijl gesproken en merkwaardig genoeg, heerscht er een sterke overeenkomst tusschen onze meeningen over de kracht der woorden en der taal en de zijne. Hij spreekt zelfs van “la couleur des mots”; – hij komt echter tot de gevolgtrekking dat verzen hebben afgedaan (hij kan ze zelf niet maken) en dat proza veel beter is om fijne rhytmus en klank te doen uitkomen dan verzen. Hij zeide letterlijk hetzelfde als jij: “de
woorden moeten geen symbolen meer zijn” en “men moet teruggaan tot de schepping der woorden.”’19.
Met Barrès komen Van der Goes en Van Eeden overeen, dat hij voor De Nieuwe Gids een overzicht over de literatuur in Parijs zal schrijven. Van de Parijse literaire wereld en toneelleven heeft Van Eeden overigens geen hoge dunk; alles draait er om geld.
In de begintijd van De Nieuwe Gids hecht de redactie blijkbaar grote waarde aan contacten met Franse schrijvers, want Kloos vraagt Van Eeden of hij wil proberen een stuk te krijgen van Sully Prudhomme, de schrijver van o.a. het populaire gedicht ‘Le vase brise’. Van Eeden heeft de Fransman zover kunnen krijgen, want Kloos ontvangt een brief van hem met de belofte dat hij voor De Nieuwe Gids een gedicht zou schrijven van ongeveer 60 regels. Het zou het gedicht ‘La marée’ worden dat Van der Goes op 24 november in het genootschap Flanor zou voordragen en dat in de tweede aflevering van De Nieuwe Gids zou verschijnen.20.
De dagen in Parijs worden door Van Eeden ten volle benut; zijn activiteiten hebben dat hybridische karakter, dat zo typerend voor hem is. Wetenschappelijk onderzoek bij Debove en Charcot, bezoeken van de bibliotheek, slenteren door de stad, contacten met Franse schrijvers, bezoeken van musea, corresponderen met zijn vrienden in Amsterdam enz. enz. Deze zendbrieven ademen levenslust en van Van Eedens aversie tegen de stad is weinig te merken.
Op een gegeven moment ontmoet hij tijdens zijn verblijf in Parijs een prostituée, verslaafd aan morfine. Hoe hij met haar in kontakt gekomen is, is niet geheel duidelijk. Heeft hij haar op straat opgepikt of heeft hij haar in een ziekenhuis, waar hij werkte, aangetroffen? Ze was namelijk een tijdje patiënte in het Hôspital de la Charité in de Rue des Saints-Pères.21.
Deze ontmoeting is een belangrijk ogenblik in Van Eedens leven geweest. Niet minder dan driemaal komt de vrouw in zijn werk terug. Allereerst komen karakteristieke elementen van hun relatie voor in het onvoltooid gebleven dramatische gedicht Winfried, waaraan hij vanaf 1886 aan gewerkt heeft, dan in Johannes Viator, verschenen in 1892. En verder stond de vrouw model voor Hedwig Marga de Fontayne, de hoofdper-
soon uit Van de koele meren des doods, althans wat betreft haar Parijse tijd. Wat voor een vrouw zij was, is vrij aardig te reconstrueren uit de drie, vrij uitvoerige, in slecht Frans geschreven brieven, die zij vanuit Parijs aan Frederik van Eeden stuurde, gedateerd 9 en 23 december 1885 en 18 maart 1886.
Ze heet Jeanne Fontaine en woont op een kamertje in de Rue Saint Jacques nummer 216, de bekende straat in het Quartier Latin, die parallel loopt met de Boulevard Saint Michel en uitkomt op de Boulevard Saint Germain. Door haar verslaving aan morfine is ze in slechte lichamelijke conditie. In december lijdt ze aan slapeloosheid, koudzweet en buikpijnen, kwalen die zij zelf toeschrijft aan haar verslaving. Ze verwacht, dat ze niet lang zal leven. Op 18 maart 1886, juist terug van een verblijf van vijftien dagen in het ziekenhuis, bericht ze Van Eeden, dat het plotseling verminderen van de dosis morfine haar ziek heeft gemaakt. Ze kan slechts wat biskwie, wijn en wat sinaasappelen verdragen. Uit de brieven blijkt, dat ze diep ongelukkig is. Keer op keer geeft ze de wens te kennen dat God haar tot zich roept en zij dit tranendal kan verlaten.
Van het intellectueel niveau van Jeanne Fontaine en de sociale afkomst is niet veel te zeggen. Veel onderwijs heeft ze niet gevolgd want de Franse spelling van haar brieven is zonder meer slecht. Zo schrijft ze ‘j’aitais’ in plaats van ‘j’étais of ‘inci’ inplaats van ‘ainsi’. Haar stijl is vrij stereotiep, haar taalgebruik weinig gevarieerd.
Hoewel ze een erg tobberige indruk maakt in haar brieven, is ze overtuigd van één ding, namelijk haar schoonheid. Vanaf haar jeugd heeft ze hierdoor last van jaloezie gehad.
Haar knappe uiterlijk kwam haar, zo schrijft ze, als prostituée natuurlijk goed van pas. Prostitutie is voor haar noodzakelijk om in haar levensonderhoud te voorzien en aan morfine te komen. Ze behoort tot dat grote leger van klandestiene hoeren, dat in die jaren de Parijse straten bevolkt en waarvan de omvang niet precies vaststaat. Deskundigen uit die tijd noemen getallen van vijftig tot honderdduizend.22. Alain Corbin noemt in zijn lijvige studie over de negentiende en twintigste eeuwse Franse prostitutie, getiteld Les filles de voce, de Rue Saint Jacques, de straat waar Jeanne woont, een van de plekken waar de Parijse straatprostitutie uit die jaren plaatsvindt.23.
Jeanne voelt zich, zoals uit haar brieven blijkt, schuldig over haar wijze van leven. Ze weet, schrijft ze, dat ze God rekenschap zal moeten geven over haar bestaan, maar ze beseft ook dat ze niet anders kan ‘étant seule sur la terre comme une pauvre exilée abondannée’.24. Zij is Frederik erg dankbaar voor de mooiste momenten in haar leven, die ze nooit zal vergeten, namelijk de bezoeken, die hij haar op haar kamertje in de Rue Saint Jacques heeft gebracht. Misschien is het wel de mooiste daad in zijn leven, vindt ze, dat hij niet zoals de andere mannen door de grove hartstocht wordt geleid, maar door goede gevoelens van medelijden ten opzichte van haar.25. Zonder blozen kan hij zijn verloofde over zijn bezoeken aan haar vertellen. En er zijn maar weinig jongemannen in Frankrijk, die aan hun verloofde hetzelfde kunnen vertellen, voegt zij eraan toe.
Deze cruciale passage uit de brief van Jeanne Fontaine bewijst, dat Van Eedens literaire verwerkingen van deze relatie in Winfried en Johannes Viator, waarin Frederiks alter-ego’s een erg nobele en opofferende rol krijgen toebedeeld, teruggaan op een authentieke ervaring.
In Johannes Viator uit 1892 – over het eerder geschreven Winfried kom ik straks te spreken – wordt de hoofdpersoon Johannes, verblijvend in een grote stad, toegesproken door een hoer, een vrouw met een mager lijfje en een bleek gezicht, gekleed in zwart, glimmend bont. Hij vindt dat ze goede ogen heeft, bestemd voor goedheid. Johannes heeft medelijden met haar. De vrouw wordt onzeker, omdat zijn gedrag afwijkt van dat van andere mannen. Als hij haar zegt, dat hij het goede van haar wil, ‘dat juist wat je aan niemand anders geeft’, dan huilt zij om zijn woorden, terwijl hij trots is op zijn zelfoverwinning.26. Hij gaat met haar mee naar haar kamer en zit bij haar, als zij gaat slapen. Zij vindt hem een engel. In haar omgeving was niemand zoals hij. Ze weigert geld van hem aan te nemen en vraagt hem weer te komen.
Bij zijn tweede bezoek neemt hij blauwe viooltjes voor haar mee. Hij zit weer aan bed en zij vertelt haar levensgeschiedenis. Hoe ze weggelopen is van huis, hoe vanaf haar veertiende jaar haar broer en vader met haar naar bed wilden. Zij zegt hem, dat ze van hem houdt, maar zichzelf vies en verlopen vindt. Hij echter maakt haar duidelijk, dat er in haar ziek, bedorven lichaam iets onbedorvens is. ‘Wat raakt het mij wat men met je gedaan
heeft.’27. Zij zegt hem dat hij de engel is, waarvan zij zo dikwijls gedroomd heeft.
‘Ik dacht wel dat je zoo komen zou, een mooi, jong man met bloemen en een licht pak. Nu zal het alles uit zijn. Nu is ‘t alles eindelijk gedaan.’28.
Zij is morfiniste en lijdt verschrikkelijk. Dikwijls heeft ze aan zelfmoord gedacht, maar ze durft niet. En juist de laatste weken heeft ze gedacht, dat ze het heerlijk zou vinden om gedood te worden. En ze vraagt Johannes of hij dat wil doen, ze zal zich geheel daaraan overgeven. Even betrapt hij zich op geilheid en is hij in de verleiding in te gaan op haar verzoek, maar dan vermant hij zich.
Ook bij een volgend bezoek ziet zij een heilige in hem en hij wil het ook voor haar zijn. Maar dan moet hij haar mededelen dat hij definitief weg gaat uit de stad. Ze zegt hem dat zij voortaan in de kamer zal blijven en daar zal sterven. En na haar dood zal zij voor hem verschijnen als licht. Dan zal hij weten, dat hij niet meer aan haar behoeft te denken. Jeanne sterft ten slotte en haar lichaam wordt gebruikt voor medisch, anatomisch onderzoek.
Deze platonische lovestory van een burgerjongen met een hoertje is een melodrama van het zuiverste water. Maar dan wel een melodrama, die teruggaat op een eigen ervaring. De opofferende, Jezus-achtige rol van de hoofdfiguur, irritant pronkend met zijn zelfoverwinning, beschreven in een lyrisch proza dat soms aan Nietzsches Also sprach Zarathustra doet denken, steekt scherp af tegen het gedrag van zovele mannelijke hoofdpersonen in andere romans uit die tijd. In Johannes is niets te herkennen van de bête humaine van Zola’s personages, van al die mannen, die zich geilend om een hoer als Nana verdringen, of van het berekende egoïsme van Jozef in Een liefde van Van Deyssel. Terwijl Jozef zich vlak voor zijn huwelijk afgeeft met een liefje uit vroegere jaren, vertoont Johannes een grote onbaatzuchtigheid en liefde, zoals Jezus indertijd voor Maria Magdalena.
Dank zij de brieven van Jeanne Fontaine weten we, dat de zelfoverwinning van Johannes ook die van Van Eeden is geweest. Het moet voor hem een groot genoegen geweest zijn dat zijn ridderlijkheid daar zwart op wit geregistreerd stond, zoals het voor hem een groot genoegen geweest moet
zijn deze ridderlijke rol uitvoerig te etaleren in Johannes Viator, een roman geschreven in een tijd toen hij een heftige buitenechtelijke verhouding had met Betsy van Hoogstraten, zijn Ellen.
Hoe sterk autobiografisch Johannes Viator soms is, lijkt o.a. ook uit een passage uit Jeanne Fontaines eerste brief van 9 december 1885.
Hierin brengt zij de blauwe viooltjes ter sprake, die Frederik voor haar bij een bezoek had meegenomen. Ze heeft de viooltjes, zo schrijft ze, in een lila tulle gedaan. Ze zal die bij zich dragen, zolang ze ziek is. Wanneer ze zal sterven, zal ze die bloemen bij zich hebben. Het zullen de enige zijn, die ze op haar treurige begrafenis zal hebben.
‘je n’ai pas d’autre ami que vous dans le malheur et je sait que je n’aurai pas d’autre fleurs sur moi’.29.
Ze eindigt haar brief met de mededeling dat ze schriftelijk heeft vastgelegd hoe ze zijn viooltjes bij haar dood wilde meenemen.
Opvallend is dat de geëxalteerde toon van het proza van Johannes Viator ook in de brieven van Jeanne is te bespeuren. Ook bij haar wordt de liefde in een hemels perspectief gezet. Ze schrijft bijvoorbeeld over de tijd na de dood, wanneer zij ten slotte Frederik en zijn verloofde zal terugzien in het hiernamaals. Zoals de hoer in Johannes Viator Johannes een heilige en een engel vindt, zo meent ook Jeanne Fontaine dat Frederik en zijn verloofde Martha van Vloten heilige personen zijn, die evenals Jezus en Maria gedurende een bepaalde periode op aarde zijn gekomen.
Met deze en andere woorden bedankt ze Frederik en Martha voor hun morele en vooral financiële hulp. Zo had Frederik haar in december 1885 25 francs gestuurd. Ook zijn vriend Aletrino had hij ingelicht over Jeanne en deze stuurde op zijn beurt geld. Op 29 april 1886 vraagt Aletrino aan Van Eeden in een brief of deze tijdens zijn huwelijksreis nog langs de Rue Saint Jacques is geweest. Aletrino heeft haar 50 francs gestuurd met een briefkaart of ze wilde berichten of zij het geld ontvangen had. Maar hij had niets gehoord en hij vraagt zich af of ze verhuisd was.30. Aletrino kreeg ook brieven van haar, waarin Jeanne hem over haar leven schrijft. Het laatste bericht dat hij van haar vernam was een brief waarin ze schreef dat ze een onderkomen had gevonden in een asyl.31.
Van Eedens betrokkenheid bij het lot van Jeanne wordt dus gedeeld
door Aletrino. De prostitutiekwestie had beider aandacht. Van Eeden had op 14 april 1885, een paar maanden voor zijn vertrek naar Parijs, zijn vriend horen spreken over prostitutie tijdens een bijeenkomst van het literaire genootschap Flanor. Hij had toen vernomen, dat Aletrino vooral sociale factoren zag als oorzaak van de prostitutie. De meisjes kwamen door de onzedelijke omgeving en door de slechte opvoeding aan lager wal. Om tot een verbetering te komen van de huidige toestand zou de sexuele moraal, de omgang van jongens en meisjes met elkaar, moeten veranderen. Van Eeden zal ingestemd hebben met de konstatering van zijn vriend, dat een probleem school in het feit dat mannen soms zeer laat trouwden. In de vele jaren voor het huwelijk konden zij niet aan hun geslachtschrift voldoen, waardoor zij aan allerlei verleidingen bloot stonden.32.
Niet alleen uit de theorie maar ook uit de praktijk kende Van Eeden de prostitutie. Als middelbare scholier kon hij de hoeren in de rosse buurt van Haarlem en vooral Amsterdam van nabij bekijken. Zo had hij als zeventienjarige, bij een bezoek aan Amsterdam en het zien van hoeren, moeten bekennen, dat het dierlijke in hem sterk ontwikkeld was.33. Als jong studentje had hij met zijn corpsvrienden gelegenheden in Amsterdam bezocht met wufte chanteuses en hij had beweerd er van te walgen.34. Amsterdam met al de verleidingen maakte hem angstig. Hij was vast van plan de uitspraak van Thackeray te weerleggen: ‘There are pure women, but there are no pure men.’35. Hoe onthutst was hij niet, toen zijn Duitse vriend Carl Matthaei, die hij al zovele jaren kende, bij een bezoek aan hem verteld had, dat hij er door geldgebrek jammer genoeg geen maîtresse op na kon houden. Dat het voor een man heel gewoon was er een maîtresse op na te houden, dat had, zo vertelde Carl, hij van zijn vader geleerd. En ook Carls meisje had dat heel gewoon gevonden.36. En hoe had Frederik niet op die achttiende januari 1881, op de verjaardag van zijn meisje Martha van Vloten, gekweld door Amsterdam gelopen met al zijn verleidingen, schrikkend voor elke vrouw, die hij tegenkwam.37.
Van Eeden heeft in die jaren de grootste moeite om in het reine te komen met zijn in vele opzichten tegenstrijdige beeld van de vrouw. Hoe ambivalent waren zijn gevoelens! Was zij de incarnatie van engelachtige puurheid, zoals hij gedacht had bij de meisjes Moholy? Of was zij de raadselachtige
sfinx, zoals Henriette Ortt bij nader inzien bleek te zijn? Of was de vrouw de verleidster, zoals hij in de hoerenbuurt van bijvoorbeeld Amsterdam of Parijs kon zien? Hoe graag had hij de vrouw willen zien als iemand zonder sexuele driften! Hoeren brachten hem in verwarring, omdat ze van zijn idealiserende vrouwbeeld niets leken over te laten. Kort na zijn verblijf in Parijs noteert hij van zij vriend Aletrino de volgende uitspraak in zijn dagboek:
‘Sneeuw is al een vrouw, teer en rein, maar als ze vuil wordt, – erg vuil. (Sam)’38.
De grote winst van zijn ontmoeting met Jeanne Fontaine in Parijs zou kunnen zijn, dat een vrouw naar buiten toe misschien wel vuil leek, vuil als hoeren konden zijn, maar innerlijk hun oorspronkelijke reinheid hadden behouden. Hoe dit vrouwbeeld, waarin hij ongetwijfeld ook zijn eigen ambivalentie ten opzichte van sex en liefde projekteerde, hem obsedeerde, blijkt wel uit het feit, dat zijn Van de koele meren des doods, jaren later geschreven, er nog geheel door beheerst wordt. De levensgeschiedenis van Hedwig Marga de Fontayne, de hoofdpersoon uit deze roman, moet bewijzen, dat er ondanks alle vuiligheid er een blanke pit behouden blijft.
De accentuering van dit thema in het werk van Van Eeden valt samen met twee stromingen in de laat 19de eeuwse cultuur en literatuur: de idealisering van de prostituée en de ‘imitatio Christi.’
Die idealisering van de hoer, lorette, cocotte of hoe ze ook aangeduid werden komt regelmatig in de 19de eeuwse Franse literatuur voor.39. Zo is er sympathie voor de frivole en levenslustige Marguérite Gautier in La Dame aux Camelias van Dumas, omdat ze veel heeft liefgehad. In ons land werd deze roman door Emants in Inwijding verwerkt en nagevolgd. De naturalistische schrijvers zijn om meer dan een reden in de hoer als personage geïnteresseerd. De beschrijving van haar leven moet duidelijk maken wat een zwijnerij het leven is en hoe hypocriet de burger. Dat zien we o.a. bij Martha (1876) van Huysmans en bij La fille Eliza (1877) van Edmond de Goncourt. Maar de hoer als vrouw fascineert ook, omdat zij een kleurrijke figuur is, die sympathie afdwingt. Het grote voorbeeld daarvan is Nana van Zola uit 1880, gretig door de naturalisten hier gelezen. In de 19de eeuwse Russische literatuur, die onder invloed van de studie van De Vogüe
Le Roman Russe (1886) ook in Nederland bekend wordt, wordt de hoer soms op het sentimentele af idealiserend beschreven.40. De prostituée Sonja brengt in Misdaad en straf van Dostojevski de behoefte van de mensheid tot uiting om een God te erkennen in wiens naam zonde vergeven kan worden.
Er zijn heel wat Engelse romans uit de negentiende eeuw te noemen, waarin een poging wordt gedaan tot eerherstel van de hoer. In 1853 had Elisabeth Gaskell in Ruth het geval beschreven van een gevallen vrouw, die ondanks alles haar onschuld bewaart. Ook Martha Endell uit de door Van Eeden zo bewonderde David Copperfield van Dickens brengt het door haar menselijkheid tot een beter leven.
De belangstelling en sympathie voor de hoer in de literatuur loopt parallel met de bereidheid van de medici, onder wie Aletrino, om in de eerste plaats de maatschappij verantwoordelijk te stellen voor het prostitutieprobleem. Er wordt hier in Nederland en elders een grote activiteit ontplooid voor de prostituée door het opzetten van tehuizen en inrichtingen.
Interessant is Peter Gays vooronderstelling in zijn studie The tender passion, dat de onophoudelijke productie van hoer-vriendelijke literatuur en de intense inspanningen van allerlei commitee’s om de hoeren uit het rosse leven te halen de aanwezigheid verraden van irrationele, ten dele verdrongen dimensie in de negentiende eeuwse behandeling van de prostitutie, namelijk collectieve reddings- en herstelfantasieën.41. Reddingsfantasieën bieden de mogelijkheid, aldus Gay, om de druk van sex en agressie het hoofd te bieden en de ondragelijke schuldgevoelens, die ze kunnen verwekken, te verhinderen. Gay meent – en hij volgt hier het psychoanalytisch model – dat, als het objekt van de reddingsfantasie een gevallen vrouw is, deze fantasie bijzondere nadruk krijgt, omdat ze cruciale ervaringen uit de kindertijd in de gezichtskring brengt. Als de kinderen sexuele voorlichting hebben gekregen, dan moeten ze ook de kennis verwerken, dat hun ouders ook de sexuele daad verrichten en dat zij, de kinderen, hieruit voortkomen. Kinderen ervaren dit, aldus de analytici, als een teleurstelling en ze zullen hierop zeer verschillend reageren. Ze zullen die informatie verdringen, hevig ontkennen of speels uitwerken tot een gran-
dioze fantasie van vernedering en bevrijding met de ouders in de rol van schuldigen en met het kind in de rol van de toegewijde Sint George. Psychoanalytici hebben ontdekt, dat deze fantasie speciaal bij jongens voorkomt. In machteloze woede en teleurgesteld verlangen zal de jongen zijn moeder verlagen tot het slachtoffer van de beschikbare vrouw. Dit scenario maakt een tweede daad noodzakelijk: die waarin hij de moeder bevrijdt, in welke gedaante hij haar gelijkenis ook in latere jaren zal ontmoeten.
Als deze psychoanalytische duiding van de reddingsfantasie correct is, dan zou dit een mogelijke verklaring kunnen zijn voor de hardnekkigheid, waarmee Van Eeden deze fantasie probeert te realiseren en vorm geeft in de literatuur. In Johannes Viator is de redding van de hoer zeer merkwaardig. Want de redding verloopt niet alleen via morele ondersteuning en onbaatzuchtig gedrag van Johannes. De vrouw vraagt hem immers ook haar te helpen bij haar dood. Dit verzoek wekt bij hem een zoet en tegelijk angstig gevoel op. Het was een oud gevoel, dat hem bekend voorkomt, de oudste herinnering uit zijn kindertijd.
‘Plotseling weer bij mij, weer terug, als ware sinds geen tijd verloopen, het oudste visioen uit de volstrekt eenzame in – zich – beslotenheid van het kind – zijn. Droom van eindelooze liefde – en als toppunt, als uiterste heil van vertrouwelijkheid, het mij vragen om doodmaken.’42.
In deze herinnering wordt liefde en doodmaken onmiddellijk met elkaar verbonden. De eindeloze liefde van het kind voor de ouder en omgekeerd van de ouder voor het kind is bedreigend en verboden en wordt onmiddellijk met de dood gestraft. Culminatie van liefde en dood liggen in elkaars verlengde. Het feit dat deze herinnering in een direct verband staat met het verzoek van een hoer om doodgemaakt te worden en haar op die manier te redden maakt het mogelijk dat een reddingsfantasie in psychoanalytische zin hier een rol speelt.
Heel wat duidelijker is het, dat er bij de redding van de gevallen vrouw bij Van Eeden en zijn literaire afsplitsingen een vorm van ‘imitatio Christi’ sprake is. Die ‘imitatio Christi’ is een belangrijk thema in de literatuur van de tachtigers en negentigers. Kloos, Verwey, Swarth, Leopold en Van
Eeden, zij allen hebben zich het symbool van Christus in hun poëzie toegeëigend en onteigend aan het evangelie.43.
Van Eeden had zijn De kleine Johannes tegen de zin van enige Nieuwe Gidsvrienden laten eindigen met een passage, waarin een Jezus-achtige figuur optreedt, die Johannes naar het oosten verwijst, ‘waar de mensheid is en haar weedom’.44. De kleine Johannes staat op dat moment aan zee, kijkend naar de ondergaande zon. Dit einde van het sprookje gaat ongetwijfeld terug op een ervaring, die hij op 6 augustus 1885 in zijn dagboek noteerde. Alleen aan het strand ontmoet Van Eeden een figuur, wiens gelaat geheel op het zijne leek. Het was alsof hij in een spiegel keek.
Deze merkwaardige ervaring, een ontmoeting met een dubbelganger, laat hem ook na De kleine Johannes niet los. Ongeveer acht maanden na zijn verblijf in Parijs begint hij op 20 juli 1886 aan een dramatisch gedicht Winfried, dat onvoltooid zou blijven.45.
Winfried, alleen aan het strand, wil zelfmoord plegen; hij is moe van het leven en de mensen. Op het moment komt Jezus uit de nevel opdoemen, die hem op andere gedachten brengt. Winfried wordt gewezen op andere mogelijkheden van leven; hij moet voortaan Jezus volgen.
De tweede acte speelt zich af in een grote stad in de avonduren. Daar ontmoet Winfried een lichte vrouw. Hij denkt aanvankelijk dat het Maria Magdalena is maar ze blijkt Hedwig te heten; soms wordt ze ook Hetty genoemd. Winfried weigert om met haar mee te gaan, omdat hij dan zou zondigen. Hij wijst haar op haar onschuld en goedheid, die nog in haar is. Hedwig heeft allerlei ervaringen met mannen, maar niemand sprak zoals Winfried sprak. Er vindt een ommekeer plaats in haar door zijn woorden. Zij raakt overtuigd en besluit hem te volgen.
Dit dramatische gedicht is een zeer merkwaardig geschrift; het werd geschreven in een tijd van zijn leven, dat zijn schrijverschap een belangrijke ontwikkeling doormaakte. Van Eedens identificatie met de Jezus-figuur accentueert het sterk ethische karakter van dat schrijverschap.
Een belangrijke aanzet tot die identificatie moet in november 1885 gelegd zijn, toen hij in Parijs niet bezweek voor de verleidingen van het morfine-hoertje Jeanne Fontaine. Hij maakt geen misbruik van haar situatie. Integendeel. Hij helpt haar en zij op haar beurt prijst hem de hemel in,
hem als een Jezus vererend. De brieven van Jeanne onderstreepten zijn reinheid. De Jezusrol, door Jeanne hem toebedeeld, bouwt hij verder literair uit, eerst in Winfried, vervolgens in Johannes Viator.
De ontmoeting met Jeanne had hem veel geleerd: een mogelijkheid tot navolging van Christus, een mogelijkheid om zijn hartstochten ondergeschikt te maken aan zijn wil en ten slotte de overtuiging dat hoe slecht de mens, de vrouw niet uitgezonderd, ook kan zijn, er toch een residu van heiligheid behouden blijft.
Deze drie aspekten keren terug in Van de koele meren des doods, het derde werk, waarin zijn relatie met Jeanne in literaire vorm terugkeert. Het is de geschiedenis van een vrouw, die slachtoffer werd van het leven en de maatschappij, in erbarmelijke omstandigheden verviel en ten slotte vooral door eigen wilskracht en door geloof daaruit verlost wordt. Al in de naamgeving van de vrouw, Hedwig Marga de Fontayne, wordt duidelijk hoe Van Eeden voortbouwt op zijn Parijse ervaringen met Jeanne Fontaine en zijn gedicht Winfried met Hedwig als lichte vrouw daarin. Hoezeer de Parijse Jeanne model stond, blijkt verder uit dagboekaantekeningen van Van Eeden en uit talloze details in de roman.46. Ik noem er enkele. Hedwig verandert, als ze in psychotische toestand in Parijs is aangekomen, haar naam in Jeanne Fontayne, dit om niet bekend te worden. Ook zij raakt aan de morfine, ook zij prostitueert zich en ook zij komt in een kamertje in de Rue Saint Jacques te wonen. Ook zij ontmoet iemand, namelijk zuster Paula, die haar bewust maakt van de ongerepte kern in haar innerlijk. Maar terwijl Hedwig Jeanne uit de roman rustig op het platteland in Nederland bij boerenmensen haar laatste levensjaren slijt, sterft haar model, Parijse Jeanne, als we Aletrino mogen geloven, in een Parijs asyl. Een reddingsfantasie is gemakkelijker in literatuur dan in het gewone leven te realiseren.
- 1.
- Met dank aan Ruth Haag van de Universiteitsbibliotheek in Amsterdam.
Uit een brief van Van Eeden aan Verwey, gedateerd 8 november 1885, is op te maken, dat hij op 5 november in Parijs aankwam.
- 2.
- Brief van L. Despreaux (assistent van Debove) aan Van Eeden, d.d. 5 november 1885.
- 3.
- Maurice-George Debove was op 11 maart 1845 in Parijs geboren. Na zijn studie in dezelfde stad promoveerde hij in 1873. Hij had publicaties op zijn naam staan over het zenuwstelsel. Hij publiceerde o.a. ook over de gevolgen van het ontbreken van voedsel voor de mens en over de voor- en nadelen van overvoeding.
- 4.
- Brief C.C. Delprat aan Van Eeden, d.d. 20 november 1885.
- 5.
- Frederik van Eeden. ?How mind can heal the body. A record of personal experiences and observations.? In: American Magazine p. 531 e.v..
- 6.
- Zie brief van Van Eeden aan Verwey, d.d. 9 november 1885 (poststempel).
- 7.
- Zie over Freuds studeren bij Charcot o.a.: Jan Buelens. Sigmund Freud. Kind van zijn tijd. Evolutie en achtergrond van zijn werk tot 1900. Meppel 1971, p. 44. Verder ook A.R.G. Owen. Hysteria, Hypnosis and Healing. The work of J.-M. Charcot. Londen 1971, p. 202 e.v..
- 8.
- Zie over de colleges van Charcot o.a.: George Frederick Drinka. The Birth of neurosis. Myth, Malady, and the Victorians. New York 1984, p. 74 e.v..
- 9.
- Dagboek van Frederik van Eeden Sr., deel I, d.d. 28 mei 1854. Dit dagboek bevindt zich in het Van Eeden-archief onder signatuur 124.
- 10.
- Dit is op te maken uit de brief van Aletrino aan Van Eeden, die ongedateerd is maar in november 1885 geschreven moet zijn. In een brief aan Albert Verwey, d.d. 8 november 1885, schrijft Van Eeden, dat hij Aletrino een brief heeft geschreven. De brieven van Van Eeden aan Aletrino zijn niet bewaard gebleven.
- 11.
- Ongedateerde brief van Aletrino aan Van Eeden, vermoedelijk november 1885.
- 12.
- Brief van Van Eeden aan Verwey, d.d. 9 november 1885 (poststempel).
- 13.
- Brief Van Eeden aan Verwey, d.d. 9 november 1885 (poststempel).
- 14.
- C.G.N. de Vooys. Conrad Busken Huet. Den Haag 1949, p. 214 e.v..
- 15.
- Brief Van Eeden aan Verwey, d.d. 8 november 1985.
- 16.
- De Vooys (1949), p. 214. Zie verder over Huet en de tachtigers: Harry G.M. Prick. ?Tachtig? en Conrad Busken Huet. In: Maatstaf, jrg. 34 (1986), april, nr. 4/5, p. 57-66.
- 17.
- De Vooys (1949), p. 215.
- 18.
- Frans Erens. Vervlogen jaren. Zwolle 1958, p. 122-123.
- 19.
- Brief van Van Eeden aan Verwey, d.d. 9 november 1885 (poststempel).
- 20.
- Zie hierover de brief van Willem Kloos aan Van Eeden, d.d. 18 november 1885.
- 21.
- Het register, opgenomen in het laatste deel van het dagboek van Van Eeden, uitgegeven door zijn zoon Hans, vermeldt dat zij pati?nte in Charit? was.
- 22.
- Alain Corbin. Les filles de noce. Mis?re sexuelle et prostitution (19e et 20e si?cles). Paris 1978, p. 193.
- 23.
- Idem, p. 209.
- 24.
- Brief van Jeanne Fontaine aan Van Eeden, d.d. 9 december 1885.
- 25.
- Brief Jeanne Fontaine aan Van Eeden, d.d. 9 december 1885.
- 26.
- Johannes Viator (1892), p. 234.
- 27.
- Johannes Viator (1892), p. 249.
- 28.
- Idem, p. 251.
- 29.
- Brief Jeanne Fontaine aan Van Eeden, d.d. 9 december 1885.
- 30.
- Kees Joosse. Arnold Aletrino, pessimist met perspectief. Amsterdam 1986, p. 84.
- 31.
- A. Aletrino, ?Hoe een roman wordt geschreven?. In: De XXe Eeuw, jrg. 8 (1902), I, p. 723.
- 32.
- Notulen van Flanor, zich bevindend in Universiteitsbibliotheek van Amsterdam, d.d. 14 april 1885.
- 33.
- Dagboek, d.d. 16 november 1877.
- 34.
- Dagboek, d.d. 8 november 1878.
- 35.
- Dagboek, d.d. 18 oktober 1878.
- 36.
- Dagboek, d.d. 9 juli 1879.
- 37.
- Dagboek, d.d. 18 januari 1881.
- 38.
- Dagboek, d.d. 8 december 1885.
- 39.
- Peter Gay. The tender passion. Oxford 1986, p. 369 e.v..
- 40.
- Rudolf Jans. Tolstoi in Nederland. Bussum 1952, p. 26 e.v..
- 41.
- The tender passion (1986), p. 379.
- 42.
- Johannes Viator (1892), p. 254.
- 43.
- J.D.F. van Halsema. ?Christusvoorstellingen in de Nederlandse po?zie 1880-1893?. In: Molaer 92 (dec. 1983), p. 16-21 en 93 (april 1984), p. 4-8.
- 44.
- A. Verwey. Frederik van Eeden. Santpoort 1939, p. 37 e.v..
- 45.
- Opgenomen in: Jeugd-verzen. Roermond (z.j.), p. 59-82.
- 46.
- Zo staat in Van Eedens dagboek op 20 december 1897 genoteerd: ?En nu begint mijn nieuw boek al vaster vorm in mijn hoofd aan te nemen, zonder dat ik er aan doen kan. Jeanne Fontayne. Het wordt, geloof ik, zeer ongewoon.?