Charles B. Timmer
Russische notities
1.
‘Geef ons heden…’
Ze hebben mij gekneusd, verbrijzeld,
en me daarna, gestaald door nood,
met kunst – en vliegwerk opgevijzeld
door een illusie en een brood.
Jevgeni Vinokoerov1.
In 1936 woonde ik in Cherson, een oud havenstadje aan de mond van de Dnepr, de stad die Viktor Sjklovski in zijn memoires uit de tijd van de burgeroorlog aldus heeft beschreven: ‘Cherson is een stad met stille en brede straten. Breed omdat ze zo zijn aangelegd en groen omdat ze met bomen zijn omzoomd. En stil, omdat de haven stil ligt.’2.
In mijn tijd (1934-1936) lag de haven niet stil, om die reden zat ik daar trouwens. Wilde je, uit de haven komend, die brede en groene straten van de binnenstad bereiken, dan moest je een rechte, schuin oplopende weg zonder bomen volgen die op de centrale boulevard uitkwam. ‘s Zomers was dit een hete wandeling. Maar wel rook dan de hele stad naar abrikozen. Liep je van de boulevard terug naar de haven, dan zag je uit de verte al achter een streng bewaakte muur van cementblokken een aantal hoge witte cylinders staan, de graansilo’s van ‘Exportchleb’. In die cylinders lag de graanoogst van de Oekraïne en van het Beneden-Wolga-gebied opgeslagen. En daarvoor, langszij de stoffige kade, lagen de buitenlandse schepen die met dit Russische graan werden volgespoten om de kapitalistische steden van brood te voorzien.
Om ongeveer vier uur ‘s middags is het ‘sjabasj’ voor de dagploeg en die keert uit de haven naar de stad terug. Mannen en vrouwen lopen langs de steile weg naar boven, naar de boulevards waar de winkels zijn, ook de broodwinkels, en daar haasten zij zich om aan te sluiten bij de lange rij op straat voor het dagrantsoen van een half kilo Russisch zwartbrood. Het stof van de in de loop van die dag naar het buitenland verscheepte tarwe zit ze nog in hun kleren en neusgaten.
De consumptie van brood is in Rusland bijna driemaal groter dan in de usa.3. Constante aanwezigheid van dagelijks brood is voor de Rus dus een levensvoorwaarde. Er is een gezegde: ‘Als van een Russische boer zijn paard krepeert gaat hij lopen, als hij geen wodka meer heeft drinkt hij eau de cologne, maar als er geen brood meer is heeft hij niets.’
Toch heeft het lot het zo beschoren dat geen land ter wereld, behalve misschien enkele streken in Afrika, zoveel onder hongersnoden te lijden heeft gehad als Rusland, ook in de negentiende eeuw, de hongersnood van 1891 bijvoorbeeld, die de toen 63-jarige Leo Tolstoj nog heeft helpen lenigen.
Vroeger, voor de revolutie, was een hongersnood altijd een natuurramp, weliswaar ook toen deels opgewekt door menselijk falen en menselijke dwaasheid. Het ging dan altijd om een mislukte graanoogst, nooit om een misoogst van spruitjes of rode bieten, zelfs niet van aardappelen.
Brood als elementair voedingsmiddel was en is voor Rusland dus een factor van de grootste betekenis. In 1917 was brood de befaamde ‘laatste druppel’: drie dagen van totaal broodgebrek in Petrograd – en dat in de koude maand februari – was de directe oorzaak van de ‘februari-revolutie’ die zulke zware historische gevolgen zou krijgen.4.
Voor de bolsjewieken was brood van het begin af een voortreffelijk artikel om het komende rijk van het communisme mee voor te spiegelen.
In principe is de gebedsformule ‘Geef ons heden ons dagelijks brood’ puur communistisch van gehalte, immers, het communistisch ideaal van gratis brood wordt in deze spreuk het dichtst benaderd. Het nare is echter dat de Russen dit ‘geef’ te letterlijk zijn gaan opvatten, d.w.z. niet in de zin van ‘maak dat we door hard zwoegen ons dagelijks brood mogen verwerven’, maar in de vorm van ‘ik loop even naar het broodmagazijn en pak een brood mee…’
De bolsjewieken hadden in hun pakket van ideologische doelen brood opgenomen. ‘Gratis brood’ werd tot prestige-symbool, tot bewijsstuk dat het communisme in aantocht was. Brood werd het propagandistische paradepaardje van het nieuwe regime.
Over het algemeen staan de massa’s onverschillig tegenover ideologische voorspiegelingen. Op één uitzondering na: wanneer zou worden getornd aan de populaire leuze, de belofte van ‘volop goedkoop kwaliteitsbrood is de eerste stap op weg naar een communistische samenleving, naar een samenleving die op den duur de volmaakte expressie zou zijn van het adagium: ‘de mens zal werken naar zijn vermogen en ontvangen naar zijn behoeften.’
Deze verhoudingen in het Russische rijk dwongen de leiders, Lenin en zijn medestanders, een speciale ‘broodpolitiek’ voor de ‘Russische Socialistische Federatieve Sovjetrepubliek’ op te stellen en in de praktijk te brengen.
De geschiedenis van deze broodpolitiek kan in het kort als volgt worden samengevat.
1. | De eerste periode was de tijd van de burgeroorlog (1918-1920). In die jaren vonden de beruchte graanrequisities plaats zoals Isaak Babel die heeft beschreven, o.a. in zijn verhaal s.s. Ivan-da-Marja5.. Afdelingen van vrijwilligers en Roodgardisten vertrokken uit de hongerlijdende steden naar de Russische ‘graanschuren’ in de Oekraïne en het zuidelijke Wolga-gebied, aanvankelijk voorzien van pakken spijkers en knopen om die bij de boeren in te ruilen tegen graan (ongeveer zoals onze Portugese en Hollandse kolonisten/rovers de Afrikaanse negers hun kostbaarheden afhandig maakten in ruil voor waardeloze kralen). Later, toen spijkers en knopen geen indruk meer maakten, namen zij kogels en mitrailleurs mee en die maakten meer indruk. Waar het om ging in de jaren ’19 en ’20 was om tegen iedere prijs (wat al gauw betekende ‘tegen geen enkele prijs’) brood te verwerven voor de grote steden, dat wil zeggen gratis graan te vorderen uit naam van dat-en-dat decreet van Lenin.
Helaas is het nu eenmaal zo dat bedrog doorgaans een pover en tijdelijk effect heeft en dat roof en misleiding wel de het snelst slijtende politieke wapens zijn. |
2. | Onder de in 1921 door Lenin ingevoerde Nieuwe Economische Poli- |
tiek (nep) nam de broodvoorziening voor een groot deel weer het patroon aan van het kapitalistische productie/distributie systeem: de boer had land gekregen en manoeuvreerruimte om winst te maken. De communistische broodpolitiek was in de tijd van Lenins ziekte en nog enkele jaren na zijn dood op de achtergrond geraakt, eerst moest de dreigende economische crisis met de kans op totale ineenstorting worden beteugeld. Deze situatie heeft als tijd van ideologische tweeslachtigheid tot in de tweede helft van 1928 geduurd. Toen werd de door de partij geleide broodpolitiek opeens weer krachtig geactiveerd. | |
3. | Na 1929 werd ernst gemaakt met de collectivisatie der boeren, een agrarische ‘reorganisatie’ die tot doel had de graanvoorraden bij de boeren naar de steden te doen stromen. Wel gebeurde dit door schrikbarende slachtingen onder de boeren en met gedwongen graanleveranties door de kolchozen en sovchozen aan de staat. Het nare gevolg was dat er in de jaren dertig inplaats van ‘gratis brood’ vaak helemaal geen brood meer was. En toch deden zich midden jaren dertig nog tonelen voor als het merkwaardige fenomeen van graanexport uit Cherson en tegelijk rantsoenering voor binnenlands gebruik. Alleen dialectisch geschoolde breinen zijn in staat dit fenomeen te begrijpen: export van graan diende, zo heette het, om harde valutie te verwerven waarmee machines konden worden aangeschaft (dorsmachines, tractors, bakovens enz.) waarmee dan ‘goedkoop brood’ kon worden gefabriceerd. |
4. | De oorlog van 1941-1945 was voor de communistische leiders der ‘broodpolitiek’ in zekere zin een opluchting: bij broodtekorten en hongersnoden als die in 1947, 1948, kwam het argument van de materiële verwoestingen en vernietiging van leven tijdens de oorlogsjaren uiteraard goed van pas: van ‘goedkoop brood’ kon onder de omstandigheden niet meer worden gesproken zonder zich belachelijk te maken; in een totaal ontredderde maatschappij ging het erom te zorgen dat er überhaupt brood op tafel kwam. Deze periode heeft tot na de dood van Stalin geduurd. |
5. | Tijdens Chroesjtsjov werd, vooral na 1954, de idee van ‘goedkoop brood’ als het onbestwistbare bewijs van de ‘historische wetmatigheid in de sociale ontwikkeling naar een communistische maatschappij toe’ weer serieus opgevat. Chroesjtsjovs pogingen om door massale propaganda |
voor de maïscultuur en voor de ontwikkeling van de zogenaamde braakliggende gebieden (tseliná), o.a. in Kazachstan, het verbouwen van graan te ondersteunen en te stimuleren zijn grotendeels mislukt en zelfs bijna op een nationale katastrofe uitgelopen.
Wel was er inmiddels in de steden een andere mentaliteit over de mensen gekomen. Een halve eeuw na de revolutie vonden ze het tijd dat de beloften werden ingelost en wilden zij de vruchten plukken van een ‘communisme’ dat weliswaar niet bestond. De leuze was niet langer: ‘worstelen en offers brengen’, maar ‘van het goede leven genieten’, kortom, vertier en de aangenaamheden van een burgerlijke levensstijl. In de tweede helft van de jaren zestig waren in Odessa de broodwinkels, zoals ik me herinner, veranderd in broodtempels. Je betrad een grote, stille ruimte vol met open vitrines langs de wanden. Een complete ikonostase van brood: in elke vitrine lag een rij broden en naast elke vitrine hing een vork aan een lange ketting. Met die vork kon de klant in het brood prikken om te voelen of het vers was. Er lagen tientallen soorten en modellen, de meeste nogal prijzig behalve de soort of klasse waarnaast geen vork aan een ketting hing – de vitrine met het ‘goedkope brood’ van het communistische toekomstideaal. |
|
6. | Het Brezjnev-tijdperk was een voortzetting (maar dan zonder maïs) van de ideologisch gerichte broodpolitiek. De jaarlijks terugkerende graantekorten werden gecompenseerd door enorme aankopen van graan in het buitenland tegen harde valuta. Voor de massa van het Russische volk was de broodpolitiek op een eclatante wijze overtuigend geslaagd: er was voldoende goedkoop brood in de winkels, het in de rij staan behoorde tot het verleden, het ‘communisme’ was in aantocht, dat kon je zo zien, op straat en in de winkels. Welke enorme prijzen het Brezjnev-regime in die jaren voor het ‘goedkope brood’ moest betalen wisten maar weinigen en het kon de massa niet veel schelen. Zich in een communistisch luilekkerland wanend, waren zij tevreden en aten met dank aan de Partij hun (bijna) kosteloze brood. |
Er was zoals gezegd in Rusland een nieuw type ontstaan, dat van de ‘Brezjnev-Rus’, een soort Oblomov van de twintigste eeuw. En inderdaad, om het huidige gebeuren in Rusland enigszins te begrijpen doet men er goed aan eerst de beroemde roman ‘Oblomov’ van Ivan Gontsjarov nog
eens aandachtig te herlezen, de roman over de Russische landheer die niet meer tot daden kon komen omdat hij niet meer in de ‘daad’ geloofde. In een fraaie karakteristiek van de bekende sovjetoloog Boris Meissner over de Brezjnev-Rus heet het dat ‘die “Sowjetischen sozialistischen Konservativen” mit den früheren Zuständen zufrieden seien, weil sie keine Selbständigkeit wollten, da dies Verantwortung bedeuten würde.’6. En inderdaad, goedkoop brood nuttigen was in de Sovjet-Unie tot een axioma geworden als water drinken en dat kon je, met een Oblomov als voorbeeld, rustig doen, daar werd geen ‘zelfstandigheid’ voor gevraagd noch was er ‘verantwoordelijkheid’ aan verbonden.
In zijn roman laat Gontsjarov in Oblomovs wereld van eeuwige vredigheid opeens de ‘man van de daad’ optreden in de figuur van de Duitser Stolz. In de jaren tachtig van de twintigste eeuw is ook in het land der Brezjnev-Oblomovs plotseling door de hand van de onzichtbare geschiedschrijver een andere ‘man van de daad’ in het verhaal ingevoerd: de Rus Michail Gorbatsjov.
Gorbatsjov kon, toen hij in 1985 partijleider werd, de balans opmaken van de broodpolitiek na 1917; vier pogingen om de formule ‘communisme is goedkoop brood’ voor te bereiden en in de praktijk te brengen: Lenin door graanreguisities, Stalin door collectivisatie der boeren; Chroesjtsjov door maïs en nieuw ontgonnen land; Brezjnev door subsidies en graanaankopen in het buitenland.
En Gorbatsjov achtte de tijd gekomen eens een berekening te maken. Die moet er ongeveer als volgt hebben uitgezien: ‘Gaan we ervan uit dat de totale bevolking van de ussr bestaat uit 270 miljoen brood etende mannen, vrouwen en kinderen. De stedelijke bevolking is nu het dubbele van de plattelandsbevolking.7. Dus hebben wij te maken met 180 miljoen stedelingen en 90 miljoen plattelanders.
Het gemiddelde broodgebruik bij stedelingen mogen we wel op een kwart brood per hoofd per dag stellen, gezien het feit dat brood vaak het hoofdbestanddeel van hun voedselpakket uitmaakt. Dit komt bij 180 miljoen stedelingen dus neer op een totale dagelijkse consumptie van 45 miljoen broden die over de toonbank gaan tegen, zeggen we, twintig kopeken per brood of tegen een opbrengst voor de staat van 9 miljoen roebel per dag.
Wat zijn daarbij de productiekosten bij deze hoeveelheden?
Alles meegerekend, dus met kunstmest, ploegen, zaaigraan, oogst, opslag, transport, meel- en broodfabrikatie, distributie over de steden, tarra verlies, kosten van importgraan, afschrijvingen op de tractors, douceurtjes voor de kolchozvoorzitters, enz. enz. komen we al gauw op een cijfer voor productiekosten van een 0,45 roebel per brood of wel een dagelijkse investering in brood van 20.250.000 roebel, waar de consument dan zijn 9 miljoen roebel per dag als betaling tegenover stelt. Iedere dag van het jaar zal door de staat dus een bedrag van ruim elf miljoen roebel moeten worden bijgepast om de illusie van goedkoop brood in stand te kunnen houden.’
Geen rekening werd gehouden met de 9 miljoen plattelanders die weliswaar ook broodeters zijn, maar voor wie de verhouding productieprijswinkelprijs heel anders ligt en aanzienlijk minder verschil zal tonen, omdat hier de producent tegelijk de consument is.
Uit deze calculatie kan enigermate een beeld worden gevormd van de situatie en daarbij een antwoord worden gegeven op de vraag: Wat kost een gratis brood?
Genoemde bedragen mogen de westerse (kapitalistische) lezers verbijsterend in de oren klinken. Maar binnen de spelregels, geldig in de sovjeteconomie, was de zaak geruime tijd niet zo dreigend. Stelregel van die economie, de communistische dus, is dat tegen het goedkope product een goedkoop arbeidersloon moet staan, met als eindideaal het kosteloze product tegen kosteloze arbeid. De ontraadseling van het geheim van hoe een economie het met zulke kolossale subsidiëringen kan bolwerken, ligt dus in de omstandigheid dat de Russische werkers niet worden betaald overeenkomstig hun werkprestatie maar volgens van staatswege vastgestelde loonschalen die in principe voor een forse onderbetaling moeten zorgen. De bedoeling is dat bijvoorbeeld een ingenieur die maandelijks tweehonderd roebel salaris ontvangt voor driehonderd roebel aan prestatie zal leveren.
Eigenlijk zit het dus zo: die 25 kopeken per brood die de staat bijdraagt om de illusie te handhaven, wordt bij voorbaat al van het loon of salaris afgetrokken. Stel dat alles klopt en dat genoemde ingenieur inderdaad
voor 300 roebel aan feitelijke arbeidsprestatie levert, maar slechts 200 roebel uitbetaald krijgt, dan zijn de ingehouden 100 roebel per maand ruimschoots voldoende voor de bestrijding der kosten verbonden aan al die Potjomkinse dorpen van goedkoop brood, vlees, goedkoop vervoer, lage huren, gratis medische behandeling enz.
Welnu, de huidige economische crisis in de Sovjetunie die Gorbatsjov te bestrijden heeft, wordt voor een groot deel veroorzaakt door de omstandigheid dat de genoemde honderd roebels ‘meerwaarde’ voor de staat feitelijk niet bestaan. En zij bestaan niet op grond van een vervelende menselijke eigenschap: dat niemand, zelfs geen communist, voor niets wil werken. Of ook, dat de mens een door idealistische motieven geïnspireerd werken zonder beloning niet lang volhoudt. Gratis brood eten daarentegen kan hij tot aan het einde der tijden. Communisme als idee gaat dus aan zijn eigen idealisme ten gronde. De werker, arbeider zowel als ingenieur, stelt zijn arbeidsprestaties in op zijn beloning en – verdwenen zijn de ‘meerwaarde’-opbrengsten waar de staat op had gerekend. Nog waarschijnlijker, nog fataler is de kans dat de werker zijn overschot aan prestatievermogen gaat besteden aan verrichtingen die op het terrein van de ‘tweede’ of ‘alternatieve’ economie liggen, met andere woorden, dat hij die gebruikt voor illegale maar bijzonder lucratieve ondernemingen die in Rusland strafbare speculaties worden genoemd, maar in het Westen bonafide handelsstransacties heten. En de ‘meerwaarde’ die de staat zo broodnodig heeft verdwijnt drie- of tienvoudig in de zakken van hem die door de staat systematisch onderbetaald werd en dús een derde van zijn prestatievermogen is gaan gebruiken in illegale bedrijvigheden.
Onder Gorbatsjov worden nu door sovjeteconomen voorstellen gedaan de situatie te saneren door de lonen hechter aan de prestatie te koppelen wat in de praktijk dikwijls neerkomt op een overgang van tijdloon op stukloon (ook vroeger al werd in vele gevallen correctie op lage lonen aangebracht door een injectie van premies voor méérarbeid). Hierbij moet evenwel terdege worden beseft dat iedere loonsverhoging, dus ieder knabbelen aan de boven beschreven ‘meerwaarde’ of uitbuitingswinst van de staat onherroepelijk de financieringsbron voor ‘goedkoop brood’ doet opdrogen. Slaat men die weg in, dan zijn ook prijsverhogingen voor brood on-
vermijdelijk geworden. Dan stort het hele kaartenhuis der fraaie Potjomkinse dorpen van de sovjeteconomie in elkaar; dan wordt de tak doorgezaagd waarop alle marxisten-leninisten zeventig jaar lang hebben gezeten, dan worden alle betoverende paradepaardjes ten grave gedragen. En dan zal het communisme als realiseerbare mogelijkheid van menselijk samenleven tot het verleden gaan behoren.
Er wordt in de pers tegenwoordig veel gesproken over ‘herstructurering’, over ‘sanering van de economie’, maar vrijwel nooit wordt daarbij uit de doeken gedaan, waar die sanering dan eigenlijk op neerkomt. Nergens heb ik in sovjetpublicaties of ook westerse geschriften in duidelijke taal ooit kunnen lezen waar het om gaat, wat het woord ‘sanering’ metterdaad betekent en betekenen moet: een ‘verdubbeling’ van de huidige broodprijs bij gelijkblijvende lonen – iets compleet rampzaligs voor een regime dat zeventig jaar lang ‘goedkoop brood’ als het ‘Sesam open u!’ van het communisme heeft voorgesteld.
Gorbatsjov staat nu voor de keuze van óf massale prijsverhogingen op alle basis consumptiegoederen en diensten voor het volk aanvaardbaar te maken, en dan, zoals gezegd, zonder de lonen en salarissen te verhogen, – of anders terug te keren naar bepaalde vormen van dictatuur, desnoods à la Stalin, om een linkse of rechtse oppositie de mond te snoeren en zijn plannen door te drukken. Brezjnevs quiëtistische politiek van Satans water over Satans akkers laten lopen is onmogelijk geworden: er zijn dan spoedig geen akkers meer.
Tertium non datur.
Zouden naast een prijsverhoging voor brood ook de grote graaninkopen in het buitenland worden gestopt, dan is de kans groot dat brood opnieuw zal moeten worden gerantsoeneerd. Het onmiddellijke gevolg van zo’n maatregel zou zijn een zeer snelle opkomst van wat ik noem ‘de zwarthandel in wittebrood’. Ook voor Gorbatsjov zullen alle beperkende, regulatieve maatregelen bij de sanering van de economie onvermijdelijk het nevenverschijnsel gaan vertonen van directe, spontane uitbreiding der activiteiten op de ‘zwarte markt’, beter gezegd, op het terrein van de ‘alternatieve economie’, zoals die in het Westen wordt bedreven, de vrije handel in goederen, de markteconomie.
Gorbatsjov staat voor regelrecht tragische beslissingen: hij moet enerzijds markteconomische tendensen volgen door prijsverhogingen maar wil anderzijds het communistische ideaal van lage broodprijzen niet opgeven. En net als in de klassieke tragedie moet hij besluiten nemen die op korte termijn niets anders oproepen dan geweeklaag en die de ondergang van het hele systeem in het laatste bedrijf alleen dichterbij brengen.
De taak, niet alleen voor Michail Gorbatsjov maar voor iedere sovjetleider nu of in de naaste toekomst zal in het volgende moeten bestaan: hoe kunnen wij de economie langzaam, behoedzaam en ongemerkt uit de steigers halen die er nu zeventig jaren omheen staan, de steigers van de marxistisch-leninistische ideologie waarmee – daar is iedereen wel van overtuigd – zo bitter weinig is bereikt om een communistische samenleving dichterbij te brengen. Die steigers hadden slechts één functie: zolang ze bestonden werd de indruk gewekt dat er aan het gebouw werd gewerkt, gemetseld, geschilderd. Maar als bouwmeester Gorbatsjov de steigers laat slopen, dan zal aan het licht komen dat er achter het ingewikkelde netwerk van staketten geen paleis in aanbouw ligt maar een puinhoop waar de honden geen brood van lusten.
26 maart 1987
2.
Glasnostj – of: het recht op stem
De Nederlanders raken ongemerkt goed thuis in de Russische taal. Uit de tijd van vóór de revolutie kent iedereen het woord ‘nitsjewo’, uit de Stalin-Molotov periode is het woord ‘njet’ blijven hangen en nu heeft iedereen het plotseling over ‘glasnostj’ en vertaalt dit woord met ‘openheid’. Het Russische woord bestaat uit twee delen: ‘-nostj’ komt overeen met ons achtervoegsel ‘-heid’, ‘glas-’ is oudslavisch voor ‘golos’ en dat betekent ‘stem’. Semantisch geeft het woord ‘glasnostj’ dus weer ‘stem-heid’ ofwel: het recht je stem te laten horen.
Dit als theoretische inleiding. Nu een voorbeeld uit de praktijk.
Een dezer dagen kreeg ik per post een gedrukt stuk, een in het Russisch gesteld pamflet van zes bladzijden, verschenen in de ussr in vijfhonderd exemplaren en uitgegeven door de Schrijversbond van de Tsjoewasjische Autonome Socialistische Sovjetrepubliek in 1986. De titel van het pamflet luidt: Gennadi Ajgi. Hier volgt een korte beschrijving van het drukwerk: pagina één laat een recent portret van de moderne Russische dichter Gennadi Ajgi zien, van wie in 1986 een bundel gedichten verscheen in Nederlandse vertaling (Geoormerkte winter, Meulenhoff, Amsterdam). Pagina twee geeft een gedicht van Ajgi in het Russisch, tenminste… maar hierover straks. Pagina drie en vier bevatten een Russische tekst met biografische gegevens over Ajgi als Tsjoewasjisch dichter en als vertaler, vooral uit het Frans (Villon, Baudelaire) maar ook van Dante, Lorca, Whitman, enz. – in het Tsjoewasjisch. Pagina vijf heeft een bibliografie die alle werken opsomt die Ajgi ooit in het Tsjoewasjisch heeft geschreven plus de titels van Franse, Duitse, Poolse en andere vertalingen van zijn – Russische gedichten. Pagina zes ten slotte bevat een colofon dat de oplage van het pamflet vermeldt en een opsomming geeft van alle aan Ajgi in het buitenland toegekende prijzen en bekroningen.
In het hele pamflet wordt met geen woord gerept over Ajgi als Russisch dichter en dat terwijl hij veertien bundels in het Russisch geschreven gedichten op zijn naam heeft staan, waarvan geen enkele in de Sovjetunie is verschenen. Hierbij zij aangetekend dat in dit oeuvre geen regel ook maar enig blijk geeft van politieke afkeer van het Sovjetregime. Ajgi’s verzamelde gedichten verschenen in 1982 in Parijs in het Russisch (624 pp.). Daarbij wordt deze dichter o.a. door Joseph Brodsky beschouwd als een van de belangrijkste dichters van het huidige Rusland.
Voor een goed begrip van het fenomeen geef ik even de situatie weer getransponeerd in Nederlandse verhoudingen.
Veronderstellen wij een Nederlandse dichter, noemen we hem Genna Spoelstra; hij is van Friese afkomst, schreef aanvankelijk in het Fries, ging later in het Nederlands over en werd als Nederlands dichter in het buitenland beroemd – alleen niet in zijn vaderland, waar geen enkel gedicht van hem in het Nederlands gedrukt mocht worden, alleen in het Fries. Dan verschijnt er in Leeuwarden een in het Nederlands gestelde brochure, waarin deze Genna Spoelstra wordt beschreven als een vooraanstaand Fries dichter wiens in het Fries geschreven dichtbundels worden opgesomd alsmede een lijst wordt gegeven van alle Poolse, Duitse, Franse en ander vertalingen – alleen niet van die Friese werken, maar van zijn Nederlandse dichtbundels die in de brochure niet worden genoemd en in Nederland niet gepubliceerd mogen worden.
In het door mij ontvangen Russische pamflet staan als vertalingen in het Duits en Frans genoemd de in 1971 in Frankfurt/M verschenen bundel Beginn der Lichtung in de vertaling van Karl Dedecius en o.a. de Franse uitgaven Sommeil-Poésie (Seghers, 1984) en Le Cahier de Véronique (Le Nouveau Commerce, 1984), beide bundels in de vertaling van Léon Robel. De Russische lezer kan dus wél kennisnemen van Duitse, Poolse, Franse en andere vertalingen van Ajgi’s Russische poëzie, maar met van de originele Russische teksten, waaruit die vertalingen gemaakt zijn.
Het genoemde pamflet heeft nog iets raadselachtigs. Zoals gezegd bevat pagina twee een gedicht van Ajgi in het Russisch. Het heet Sneeuw. Hier is het, zoals het door mij uit het Russisch werd vertaald:
In het pamflet begint de tekst met ‘En mijn handen/zijn zo eenvoudig en ver’. Het gedicht is onthoofd: de eerste zeven regels zijn er afgeslagen. Wel staat Gennadi Ajgi’s handtekening er in facsimile onder…
Er is nog iets vreemds met dit gedicht. Het werd aanvankelijk door de dichter in het Tsjoewasjisch geschreven en daarna door hemzelf in het Russisch vertaald en als oorspronkelijk Russisch vers in zijn bundel Geoormerkte winter (Otmečennaja zima) opgenomen. In het februarinummer van het maandblad Novyj Mir 1962, p. 137, verscheen dit gedicht – uit het Tsjoewasjisch in het Russisch vertaald (en verknoeid) door een zekere D. Samojlov.
Het lijkt er heel veel op dat Gennadi Ajgi door de Sovjet autoriteiten een verbod is opgelegd zijn stem in het Russisch te laten horen. Het lijkt erop dat zij hem willen dwingen een Tsjoewasjische, dus provinciale dichter te zijn en te blijven. Zelfs een door hemzelf uit het maar door weinigen gekende Tsjoewasjisch vertaald eigen gedicht mocht hij in Novyj Mir niet in zijn eigen Russische versie publiceren. Dat moest een ander doen, iemand met een andere stem.
Misschien begrijpt de Nederlandse lezer nu iets beter wat onder het woord ‘glasnostj’ (een-stem-hebben) moet worden verstaan. Het betekent: ‘alles mag gezegd worden, als het maar niet in het Russisch is.’
De Russische dichter Gennadi Ajgi heeft geen Russische stem in Rusland.
16.4.1987
- 1.
- In: Jevgeni Vinokoerov, Zreli??a (Taferelen). Moskou 1968, p. 38.
- 2.
- Zie Viktor Sjklovski, Een sentimentele reis. Herinneringen 1917-1922. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1980, Priv?-Domein, p. 244.
- 3.
- Volgens Igor Birman in zijn boek Ekonomika nedosta? (De economie der tekorten), New York 1983, p. 252.
- 4.
- Zie Igor Birman, op. cit., p. 208: ?Men dient te bedenken dat de februari-revolutie niet door revolutionaire partijen was georganiseerd maar uitbrak nadat er in Petrograd drie dagen lang geen broodaanvoer had plaatsgevonden.?
- 5.
- Zie Isaak Babel, Verzameld werk, deel I, Verhalen en Dagboekbladen. Amsterdam, Meulenhoff, 1979, p. 369.
- 6.
- Zie Boris Meissner, Gorbatschows ?neue Etappe?, in de Frankfurter Allgemeine Zeitung, 28. Februar, 1987, p. 11.
- 7.
- Volgens de Tsjechische sovjetoloog Zden?k Mlyn?? in Die Zeit, 13 maart 1987, p. 4: ?Heute gibt es doppelt soviele St?dter wie Landbewohner?.