[p. 623]
C.O. Jellema
Terhorst
Altijd zoek ik hier wat ik vind: het dennen-
Bos, de heideplas met de meeuwen. Jaren
Later. Altijd kom ik om haar die moeder
Voor mijn gedachten
Was, de plaatsvervangende, naamloos, eisend
Niets: natuur, bevrijdend ook vroeger mij van
Plicht. Gewichtloos lijkt nu die plicht, een kind valt
Zwaar ook het kindzijn.
Zweeg zij toen ook? Zijn mijn gedachten veilig?
Kijkend naar een rups, op het zandpad hurkend,
Dacht ik niet, want blik werd beweging en geen
Tijd die voorbijging:
Ogenblik – het later nooit zo beleefde -,
Zijn wordt kijken, helder bewustzijn, droomloos;
Rustend ligt die ene beweging open
Onder de hemel,
Ordent in mijn aandacht de ruimte. – Jaren
Later breng ik wat ik hier vind terug als
Vond ik het opnieuw. Aan de scheefgegroeide
Vliegden, die vroeger
Schuilplaats was, herken ik herinnering. Want
Kijken is al beeldspraak. – Maar mooi blijft in de
Plas nog met de meeuwen hoe roerloos zich de
Hemel weerspiegelt.
Uit: De toren van Snelson (Amsterdam 1983)
[p. 624]
Terhorst
Liet ik jou iets zien: de jeneverbessen,
van de hei ‘t geblevene, hier de paden
die ik ken. De ware. Want wat ik zie
is niet te bekijken.
Toegevoegd nu jij aan de beelden, dierbaar
beeld, gedacht ook vroeger in deze scène
reeds, al was niet jij het en niemand die ik
kende dan dromend.
Nam ik jou wel waar? Gaat het mij niet steeds weer
om herdenking? Zo de jeneverbessen,
zwijgend dicht bijeen, nu herinnerd zonder
jou pas ondenkbaar.
Waarom zwijgend? Vorm in zichzelf, gestalte,
zomer, winter, niets te verliezen, zoals
bomen blad, – hun blijvend gelijk, gerede
vorm voor gedachten.
Komen in de schemer tot leven, lijken
sprekend dat wat ik in hen vrees, mijn eigen
angst van toen, van kind voor het raam, de wereld
duister daar buiten.
Ben jij zo ook? Enkel de vorm waarin ik
denk? Verander jij in de schemering straks
ook? Als ik, dan weer voor een raam, de angsten
ken voor het vreemde –
Wie ben jij dan, wat had ik lief in jou toen
wij daar waren, ik jou liet zien de hei, maar
welke, paden, welke – want nooit zal ik door
jouw ogen kijken.
Uit: In de koude voorjaarsnacht (Amsterdam 1986)