Charles B. Timmer
Russische notities
Rehabilitatie en ‘deshabilitatie’
Het is zeer wel mogelijk uit een farao een mummie te maken; veel moeilijker is het een mummie in een farao te veranderen.1.
In het Bijvoegsel van Vrij Nederland (31 oktober 1987)2. zag ik twee afbeeldingen van voorvallen uit het dagelijks leven in de Sovjetunie. Niemand die ik erop wees zag iets bijzonders in die illustraties. Maar één ervan deed me huiveren en de andere ging mij ‘door merg en been’.
Het eerste plaatje was van een stel lieve kleine kinderen van een jaar of vier, vijf, bezig een meer dan levensgroot standbeeld van Lenin schoon te maken. Huiveringwekkend vond ik de gedachte dat kleine meisjes van vier jaar inplaats van met hun pop te spelen hun tijd besteedden aan het oppoetsen van Lenin, daartoe uiteraard op het idee gebracht door volwassenen die hun kroost van de wieg af plegen te voeden met marxistischleninistische busteverering.
De tweede illustratie was geen plaatje maar de reproductie van een document, een officiële ‘verklaring’ door het Militaire College van het Opperste Gerechtshof van de ussr in Moskou over de ‘rehabilitatie’ van een in november 1937 door een gelijksoortig rechtscollege ter dood veroordeelde. In het korte, ambtelijke stuk staat o.a. het volgende: ‘Het vonnis van het Militaire College van 1 november 1937 met betrekking tot Gorkić, M.M. is op grond van nieuw aan het licht gebrachte omstandigheden ingetrokken en de zaak is bij ontstentenis van belastend materiaal geseponeerd.’ Dat is alles. Zelfs een ‘wij bieden onze excuses aan voor de begane vergissing’ kon er niet af.
Jaren geleden schreef ik eens een gefingeerd gesprek, liever het ‘verslag’ vaneen korte enquête uit 1938:
‘“Zo, en wat ben jij van beroep?”
“Typiste.”
“En wat zijn jullie werkzaamheden? Vandaag bij voorbeeld?”
“O, de hele dag doodvonnissen getypt. Eén origineel met zes doorslagen. Saai werk, hoor! Aldoor hetzelfde.”’
Gezien in het kader van de gigantische Russische bureaucratie is de procedure van rehabilitatie niet veel anders dan een ambtelijke voortzetting van die der doodvonnissen, een administratief gevolg ervan, zou men kunnen zeggen.
De ontzettende, mensonterende vloedgolf der veroordelingen en terdoodbrengingen van onschuldigen uit de jaren dertig werd in de jaren zestig – en later, tot heden aan toe – gevolgd door een even angstwekkende vloedgolf van rehabilitaties. Ik spreek van ‘angstwekkend’ omdat het rehabilitatiedocument zodra het door de betrokkene wordt aanvaard hem of haar dwingt tot erkenning van de machtsinstantie die hem of haar heeft gerehabiliteerd. En die machtsinstantie is in wezen een continuering van het gezagsapparaat dat de doodvonnissen heeft geveld en laten uitvoeren, dat wil zeggen, in laatste instantie de partij, nog steeds het enige gezaghebbende lichaam in de Sovjetunie.
Het aanvaarden van een rehabilitatie komt dus neer op een autoriteitserkenning van de scherprechter, met andere woorden, op erkenning van de ‘partij’ en haar besluiten. Het is die ‘partij’ die nu brigades typisten aan het werk zet om het eerherstel te typen op hetzelfde papier – met dezelfde slechte schrijfmachines – als waarop zij destijds tien miljoen onteringen documentair heeft laten vastleggen.
Het kardinale probleem waarvoor de huidige bewindvoerders in de Sovjetunie staan is dit. Naar conservatieve schatting zijn in de ussr een tien miljoen onschuldige slachtoffers gevallen van de terreurgolven in de jaren 1937-1939 en 1947-1953. Iedere veroordeling, ieder doodvonnis werd geveld op gezag en uit naam van de Communistische partij van de ussr.
Het probleem is nu: hoe kan het huidige regime de Sovjetburgers (en vooral de ‘intelligenten’) ervan overtuigen dat een partij die zich tien miljoen malen vergist heeft desondanks een geloofwaardige organisatie is die een juist beleid kan blijven voeren? Wat te doen om te maken dat de grote stroom van ‘rehabilitaties’ er niet toe leidt dat het vertrouwen in de partij massaal wordt opgezegd? Iedere rehabilitatie betekent immers ipso facto de erkenning van een gemaakte juridische fout!
Zoals het hierboven genoemde voorbeeld van rehabilitatie aangeeft, gaat het om een uitspraak van de hoogste rechterlijke instantie in het land. Rehabilitatie is dus niet alleen eerherstel voor de betrokkenen maar allereerst rechtsherstel, de volledige toekenning aan de persoon zelf of zijn nabestaanden van de vroegere rechten en voor de gemeenschap als geheel beduidt het de bevestiging dat de ussr beschouwd moet worden als een rechtsstaat. Men zou op grond hiervan kunnen veronderstellen dat de weduwen of kinderen van een postuum gerehabiliteerde dezelfde faciliteiten
en privileges terugkrijgen die zij zouden hebben bezeten wanneer hun man of vader niet ‘wederrechtelijk was geliquideerd’ maar nog in leven en in functie was, dus dat zij een daarmee in overeenstemming zijnd inkomen zouden genieten, plus geprivilegieerde medische verzorging, plus extra woonruimte, plus het recht op toegang tot de gesloten, goed van voorraden voorziene winkels voor hogere functionarissen, plus een zomerhuis, recht op vakantie in een der luxueuze vakantiehuizen op de Krim, enz.
Inderdaad, zo zou iedereen denken die aan het begrip rehabilitatie de consequentie verbindt van een daarbij horende morele verplichting, van een bepaalde, concrete vorm van schulddelging. Maar in de sovjetpraktijk is van een dergelijke kwijting nauwelijks een spoor te ontdekken. Tegelijk met de in praktijk gebrachte actie van eer- en rechtsherstel werd een algemene regeling getroffen: nabestaanden kregen ‘een uitkering die gelijk stond aan twee maanden loon op basis van de laatste arbeidsplaats (functie) van de postuum gerehabiliteerde.’3. Dit was ongeveer alles wat er voor een slachtoffer van het onrecht en diens nabestaanden af kon. Beloften van ‘voorrang bij het verkrijgen van een woning’ waren doorgaans een wassen neus. Het gevolg was dat gerehabiliteerden die het ‘geluk’ hadden levend (hoewel vaak fysiek gebroken) uit de strafkampen naar huis terug te kunnen keren – dikwijls na een gedwongen afwezigheid van een jaar of twintig en meer – lang niet altijd met open armen in de ‘Heimat’ werden ontvangen. De toch al schaarse woonruimte moest met een semi-invalide worden gedeeld, dikwijls werden zij als ‘lastige kostgangers die niet betaalden’ beschouwd en daarbij gedroegen zij zich als mensen die aanspraak meenden te mogen maken op een voorkeursbehandeling en, wat het pijnlijkste was, als de wettige echtgenoten die in het gezin de plaats opeisten van man en vader – de plaats die in heel veel gevallen in de loop der uitzichtsloze jaren allang door een ander was bezet. Het treurige gevolg was dan dat ook in dit opzicht in het dagelijkse leven een ‘rehabilitatie’ op dezelfde catastrofale wijze werd ondergaan en verwerkt als indertijd de nachtelijke arrestatie: als een dramatische ingreep in het leven, als een tragisch gebeuren, als een ontwrichting. De Russische literatuur heeft voor zover mij bekend dit thema nog niet adequaat verwerkt in de vorm van een roman of toneelstuk.
Zoals het momenteel in de Sovjetunie met het fenomeen ‘eerherstel’ toegaat, moet men wel tot de absurde conclusie komen dat er massaal sprake is van een aan het slachtoffer verleende amnestie met het kennelijk doel voor ogen om ‘de beul’ in de spiegel der historie te rehabiliteren, dat wil zeggen, te maken dat die weer, keurig in de kleren gestoken, voor het voetlicht van de wereldgeschiedenis kan verschijnen. Het is de beul die de eer herstelt van de door hem onteerde om zichzelf daardoor te zuiveren;
het is de moordenaar die amnestie verleent aan de door hem vermoorde om zelf weer schone handen te krijgen. Een halve eeuw na de door de partij bedreven onmenselijkheden van 1938 en later is die partij nog steeds de enige instantie in het land die het recht bezit te bepalen wat er met de sovjetburger zal gebeuren, waarheen de ‘goeden’ zullen gaan, waarheen de ‘slechten’ en vooral: wie de goeden en wie de slechten zijn.
Daarbij mag niet uit het oog worden verloren dat het huidige verantwoordelijke bewind nog steeds op dezelfde grondprincipes berust als toen: op centralisme, ondersteund door buiten de wet staande instanties als de kgb, op afhankelijke rechtspraak, vooral bij politieke processen die het de rechter vrijwel onmogelijk maken om iemand die betoogt dat de communistische leer of het kolchoz-systeem niet deugen vrij te spreken, ook al is de rechter het op die punten roerend met de beklaagde eens. Nog steeds is de basis van het bewind het éénpartijsysteem, verplichte Lenin-aanbidding door allen, van vierjarige meisjes tot mummelende grijsaards, het starre dictaat van één enkele erkende ideologie, en vooral het wetboek van strafrecht dat nog steeds dezelfde artikelen bevat die destijds zoveel onheil hebben gesticht, artikelen die, als verborgen konijnestrikken, door een willekeurige stroper opnieuw kunnen worden gebruikt om de argeloze burgers voor goed de keel dicht te snoeren.4.
De bevolking geniet geen enkele bescherming tegen machtswillekeur, geen beveiliging door het bestaan van een onafhankelijke en sterke oppositiepartij die het democratische recht bezit om bij een regeringscrisis het staatsbeleid over te nemen.
De praktijk bevestigt de vaak wonderlijke gang van zaken in de Sovjetunie. De historicus dr. A.P. van Goudoever vermeldt in zijn voortreffelijke studie Angst voor het verleden het volgende merkwaardige feit: ‘Op het 22e partijkongres werd door de vice-voorzitter van de partijkontrolekommissie meegedeeld dat “Molotov als voorzitter van een kommissie tot onderzoek naar schendingen van socialistische legaliteit alles in het werk stelde om de waarheid voor de partij verborgen te houden…” – Wat Molotov betreft lijkt het verbazingwekkend dat juist hij, die zo’n aktief aandeel in de zuiveringen heeft gehad, voorzitter van een kommissie tot rehabilitatie is geworden.’5.
Inderdaad: verbazingwekkend. De opmerking van de auteur elders in zijn boek: ‘De politiek van de kommunistische partij is steeds bepalend voor het beleid van rehabilitatie’6. krijgt door dit voorbeeld uit de praktijk wel een sterk ironische bijklank.
Over het algemeen wordt het verschijnsel ‘rehabilitatie in de Sovjetunie’ in het buitenland positief gewaardeerd, en dat vooral, wanneer het een slachtoffer betreft met een algemeen bekend historisch verleden.
‘Prachtig! hij is gerehabiliteerd!’ heet het bij voorbeeld over Boecharin in de internationale pers, ‘hij kan zijn stem weer laten horen, de witte plekken in de geschiedenis worden dank zij onze “glasnost” opgevuld. Nu mag hij weer gepubliceerd worden… Het recht heeft gezegevierd!’ enz.
De bekende, nu naar het Westen uitgeweken Russische historicus Alexander Nekritsj schrijft in zijn Geschichte der Sowjetunion:7. ‘Die Rehabilitierungen waren nicht nur fur die direkt Betroffenen und ihre Familien unerlässlich, sie hatten auch eine ungeheure moralische Bedeutung für das gesamte Volk…’
Deze uitspraak toont aan hoe onnozel zelfs in intellectuele kringen over het fenomeen gedacht wordt: de vraag wordt niet gesteld of die rehabiliteringsprocessen niet vooral op touw zijn gezet om de schuld van de partij (tien miljoen vergissingen) uit te wissen. Evenmin vraagt men zich af wat de diepere zin is van het met zoveel zuchten van opluchting gesproken woord: ‘zijn naam mag weer worden genoemd, zijn werk mag weer worden gedrukt…’ Mag – van wie? In een moderne cultuurstaat doet zich het probleem van ‘wel of niet mogen’ in dit verband nooit voor: de overheid heeft geen zeggenschap over wat wel of niet mag verschijnen; een wegens gijzeling veroordeelde kan rustig een boek over zijn belevenissen publiceren, zoals een recent voorbeeld heeft bewezen. In druk verschijnt gewoon alles wat de moeite van publicatie waard wordt gevonden. Dit is een recht en het is ondenkbaar dat ooit ‘rehabilitatie’ als voorwaarde zou kunnen worden gesteld om van dit recht gebruik te maken. Maar in Sovjetrusland fungeert de rehabilitatie-verklaring op analoge wijze als ten onzent een artsdiploma dat eerst moet worden gehaald om het recht te verkrijgen een dokterspraktijk te beginnen. Nog vreemder is het natuurlijk, wanneer het recht om een indertijd om politieke redenen veroordeelde in een handboek of encyclopedie te vermelden afhankelijk wordt gemaakt van de omstandigheid of hij gerehabiliteerd is of niet.
Hier ligt het grote verschil tussen het westerse denken en de Russischslavische opvattingen over recht en vrijheid. Ofwel uitgedrukt in een calembour: in het Westen tolereert men in de maatschappij voor praktische doelen als handhaving van de openbare orde, de staatshuishouding, enz. wel een machtsinstantie maar geen mag-instantie, dat wil zeggen, geen lichaam waaraan ik moet vragen of ik mijn boek nu mag uitgeven omdat ik zojuist postuum gerehabiliteerd ben.
De woorden van Alexander Nekritsj ‘die Rehabilitierungen hatten auch eine ungeheure moralische Bedeutung fur das gesamte Volk’ bewijzen alleen de duldzaamheid van dat volk dat zich al te gemakkelijk om de tuin laat leiden en door de eeuwen heen het liefst blijft geloven in het Russische sprookje dat na alle erin verhaalde rampspoeden eindigt met een
triomfale thuiskomst en de bekende tirade: ‘Ook ik was op dat feest, ook ik dronk mede en wijn, de drank droop langs mijn snor omlaag, ik kreeg geen druppel in mijn mond maar toch was mijn ziel beneveld en verzadigd.’
Een rehabilitatie door dezelfde partij die de slachtoffers heeft omgebracht en in onvindbare massagraven heeft weggestopt is moreel waardeloos, erger – is een regelrechte leugen en huichelarij, nog erger – is bij aanvaarding door de nabestaanden een erkenning en bevestiging van het bestaansrecht van die partij als Opperrechter en komt neer op het meezingen van de laudatie: ‘De Partij geeft, de Partij neemt, geloofd zij de naam van de Partij, gezegend zij Lenin, in wiens naam gefusilleerd en postuum gerehabiliteerd kan worden…’
Maar zo gaat het niet. Zo komt men nooit uit het moeras. Van een werkelijke rehabilitatie der slachtoffers kan uitsluitend serieus sprake zijn, wanneer die geschiedt door een volstrekt ander regime dan het huidige, door een regime bovendien dat niet alleen slachtoffers rehabiliteert maar dat tegelijk de schuldigen ‘deshabiliteert’, dat wil zeggen: onbekwaam maakt en tegelijk ‘deshabilleert’, de moordenaars in hun hemd zet, bij name noemt en ontluistert, iets dat nu nauwelijks ooit gebeurt. In West-Duitsland, in de ddr, in het huidige Spanje en Italië, in Portugal kan er zonder gehuichel sprake zijn van een Wiedergutmachung, van ‘eerherstel’ – het bewind in die landen heeft zich volledig van het vroegere gedistantieerd.
Los van alle menselijke gedoe bestaat er een wet, waarmee zelfs een communistische dialecticus niet kan spotten, de onverbiddelijke wet der gerechtigheid: ‘Wanneer het slachtoffer x postuum eerherstel krijgt, moet de moordenaar y postuum onteerd worden.’
De formuleringen die het Opperste Gerechtshof van de ussr voor rehabilitaties gebruikt verschillen nogal van stijl, al komen zij inhoudelijk alle op hetzelfde neer. Van Goudoever somt in zijn boek een aantal van die formuleringen op:8. ‘…kwam om na een lasterlijke denunciatie’, of: ‘zijn leven werd tragisch afgebroken in de tijd van de persoonsverheerlijking van Stalin’, of: ‘zijn leven werd tragisch beëindigd. Hij werd belasterd, gearresteerd en meedogenloos vernietigd’, of: ‘hij kwam tragisch om, slachtoffer van de wetteloosheid en de willekeur’, enz. Zo wordt het feit van de vermoording aldoor gelardeerd met een aantal holle frasen, waarbij het opvalt dat één ding steeds onvermeld blijft: wie er heeft belasterd, wie heeft gedenuncieerd, wie de arrestaties verrichtte, de huiszoekingen hield, wie het vonnis velde, wie de kogel afvuurde, wie zich aan ‘wetteloosheid en willekeur’ heeft bezondigd.
Bij dichters en schrijvers geldt bij rehabilitering vaak een ietwat andere ‘toonzetting van de partituur’. In de regel waren de slachtoffers aangebracht door overijverige bestuursleden van de Alrussische schrijversbond
die het sinds de oprichting van die Bond in 1932 tot heden als hun bijzondere taak en als hun vaderlandse plicht hebben beschouwd om collega’s te gronde te richten die in hun leven en werken pogingen ondernamen om origineel te zijn. Toen de tijden van rehabilitatie aanbraken, was de formulering dikwijls: ‘het vonnis van toen-en-toen is bij gebrek aan bewijs herroepen en vernietigd…’ – Een spitsvondige, de beoefenaars der schone letteren waardige calembour: eerst de dichter vernietigen en dan een poos later het vonnis vernietigen op grond waarvan de dichter was vernietigd… Aardig in zijn dubbelzinnigheid is ook het ‘bij gebrek aan bewijs’. Van de schrijver Isaak Babel, bij voorbeeld, werd wel vermoed dat hij in het zonnige Odessa weerberichten aan de Eskimo’s had doorgespeeld, op grond waarvan hij werd gearresteerd. Dat was in 1939. Toen in de tweede helft van 1941 de Duitse legers Moskou naderden, ontstond er een paniek in de hoofdstad. Vooral partijfunctionarissen met bijzondere opdrachten en hun organisaties als de ‘prokoeratoera’, of de geheime staatspolitie e.d. moesten met spoed geëvacueerd worden (d.i. vluchten). In de chaos van de oorlog kon men de politieke arrestanten, waar de gevangenissen vol van zaten, niet meenemen – die werden daarom als potentiëele bondgenoten van de vijand doodgeschoten. Zo zal ook de grote Russische schrijver Isaak Babel aan zijn einde zijn gekomen, niet op grond van een gerechtelijk vonnis, maar gewoon zo maar, omdat hij een ‘lastpost’ was. En zo iemand werd dan na een paar decennia gerehabiliteerd wegens ‘gebrek aan bewijs’.
Wat bij alle procedures van rehabilitatie, de politieke, maatschappelijke, militaire of die van schrijvers en kunstenaars telkens weer opvalt is het tegelijk schrijnende en potsierlijke verschijnsel van een massale voor de gek houderij: ieder zinnig mens heeft immers van het begin af geweten dat Boecharin geen complot had gesmeed om Lenin te vermoorden, iedereen wist bij voorbaat dat Babel geen geheime gegevens aan buitenlandse machten doorgaf – en toch wordt bij elke nieuwe rehabilitatie van iedereen verwacht dat hij een zucht van verlichting zal slaken: ‘Goddank! Hij was dus echt geen spion voor de Eskimo’s.’
In het overzichtsartikel dat de Ruslandspecialist Marius Broekmeijer in oktober 1987 voor Vrij Nederland schreef over de huidige politieke en culturele ‘stand van zaken’ in de Sovjetunie heet het in verband met de rehabilitatie van Boris Pasternak: ‘De dichter Andrej Voznesenski heeft zich daar zeer voor ingespannen en met succes. Zijn uitstoting uit de schrijversbond is postuum ongedaan gemaakt.’9.
Ongedaan gemaakt… Er is dus niets gebeurd… de dichter heeft dus geen rampzalige maanden en jaren doorgebracht, overladen met de meest vunze beledigingen, de dichter heeft dus voor niets zijn telegram naar Stockholm gestuurd, waarin hij voor de Nobelprijs bedankte die hij niet
kon aannemen. De dichter heeft immers zijn zetel weer in de schrijversbond, hij kan (postuum) zijn stem weer uitbrengen, zich tot afgevaardigde in de Opperste Sovjet laten kiezen, ja, hij kan naar Stockholm een brief schrijven dat alles op een misverstand berustte, dat immers ‘alles ongedaan is gemaakt’, dat hij daarom dat prijsje nog heel graag wil ontvangen…
Ongedaan gemaakt… Dit alles doet denken aan wat kameraad Trofimov overkwam. Het verhaal luidt dat kameraad Trofimov in 1939 uit de partij en uit zijn vakbond was gestoten, gearresteerd, veroordeeld, in Siberië omgekomen. In 1956 was hij in ere hersteld, postuum werd hem het lidmaatschap van de partij en van de vakbond teruggegeven vanaf de datum van zijn onrechtmatige uitstoting. Enige tijd later kregen zijn wettige erfgenamen twee rekeningen gepresenteerd, van de partij en van de administratie van de vakbond: ‘Ter attentie van wijlen kameraad Trofimov: wegens 17 jaar achterstallige contributie van het partij- en vakbondlidmaatschap 17 × 200 roebel jaarlijkse bijdrage ofwel de somma van 3400 roebel. – Betaling binnen drie weken.’
In het Russische blad New Times dat in Moskou in het Engels uitkomt als propagandablad voor het buitenland verscheen in het tweede nummer van de lopende jaargang een ‘Letter to the Editor’ van de bekende dichter Jevgeni Jevtoesjenko.10. In die open brief wierp hij zich op als advocaat voor Pasternak en hield in zijn welbekende retorische jargon een pleidooi voor Pasternak als Nobelprijs-winnaar, zo vol mimicry dat zelfs een kameleon er misselijk van zou zijn geworden. ‘He never lived to receive the prize which he so imminently deserved as a celebrated Russian poet,’ betoogt Jevtoesjenko. ‘His refusal was not the refusal of Sartre who had personal motives. Pasternak’s refusal was not, in fact, the refusal to accept the prize. But, for all intents and purposes, the refusal to leave the homeland…’
En hier is dan het woord gevallen, waar het bij rehabilitatie in wezen om gaat: de terugkeer naar het homeland, het opnieuw opgenomen worden in de Heimat, het weer ‘een der onzen’ zijn, de thuiskomst als romantisch hoogtepunt.
En inderdaad, de vele duizenden in de jaren 1946-1948 uit de Duitse concentratiekampen of fabrieken naar Rusland terugkerende krij gsgevangenen of onder dwang naar het Westen versleepte burgers zagen in hun hunkering naar huis de Heimat alleen in de vorm van een warme omhelzing en een hartelijk ‘wees welkom!’ Maar reeds aan de grenzen kregen zij aan den lijve een andere betekenis van ‘Heimat’ te voelen: zij werden gearresteerd en naar nieuwe oorden van dwangarbeid en dood weggevoerd, naar de Siberische strafkampen, met in hun ellende als enige troost het refrein van het populaire liedje: ‘Sibirj – eto tozje roesskaja zemlja!’ (‘Siberië is ook Russiche aarde!’)
Zo kunnen wij voor deze naar de meest barre oorden van Rusland gejaagde ongelukkigen concluderen dat het oude adagium van Goethe: ‘Stirb und werde’ ook op hen slaat, anders gezegd: ‘burger, het spijt ons, maar om je postuum te kunnen rehabiliteren moet je eerst dood zijn!’
De grote cultuurhistoricus Jacob Burckhardt heeft het in zijn Kultur der Renaissance in Italien voortreffelijk in een parabel weergegeven: ‘Bij de burgerij van zekere stad (vermoedelijk Siena) diende eens een officier die de stad van vreemde overheersing had bevrijd. Dagelijks staken de burgers de hoofden bijeen om te beslissen hoe ze hem konden belonen tot zij tot de conclusie kwamen dat geen enkele beloning die zij konden geven groot genoeg was. Eindelijk stond een van hen op en zei: “Laten we hem doden en hem dan aanbidden als de beschermheilige van onze stad.” – En zo geschiedde.’
In de plechtige voetwassing die ‘rehabilitatie’ heet zijn de slachtoffers gezuiverd van de op hen rustende belastering en de moordenaars gezuiverd van de op hen drukkende vergissing. Beiden zitten weer knus bij elkaar – er is niets gebeurd, alles is immers ongedaan gemaakt – men is gezamenlijk thuis gekomen om in de Heimat het communisme verder op te bouwen. Het ideaal is bereikt: de Steen der Wijzen gevonden, het kwadraat van de cirkel ontdekt, Kants eeuwige vrede verwerkelijkt…
Of, om met de Russische dichter Eduard Limonov in zijn Heimatslied11. te spreken, daarbij denkend aan al die oude Russische vrouwtjes die vroom hun kaarsje voor het altaar van het Allerheiligste plaatsen;
- 1.
- Uit: Charles B. Timmer, Aforismen (ms).
- 2.
- Zie Marius Broekmeyer, Zeventig jaar Sovjetunie, in: Bijvoegsel Vrij Nederland, nummer 44, 31 oktober 1987, p. 19 en p. 25.
- 3.
- A.P. van Goudoever, Angst voor het verleden. Politieke rehabilitaties in de Sovjet Unie na 1953. Utrecht, h & s, 1983, p. 51 – Dit is voor zover mij bekend de enige doorwrochte studie over het onderwerp in de Nederlandse taal: zowel analyse, beschrijving en samenvatting van een historisch fenomeen. Het enige dat niet aan de orde komt is het vraagstuk van de morele waarde die moet worden toegekend aan dit soort rehabilitaties.
- 4.
- Vergeleken bij het Wetboek van Strafrecht van 1926 is dat van 1960 dat nog steeds gehanteerd wordt op bepaalde punten nog dubbelzinniger; zie Wetboek van Strafrecht van de rsfsr, Afzonderlijk deel, hoofdstuk 1, sectie 1 ?Bijzonder zware misdrijven tegen de staat?, art. 70: ?Antisovjet agitatie en propaganda die worden bedreven met het doel de sovjetmacht te ondermijnen of te verzwakken…? Het is duidelijk dat met die formulering iedere eerlijke sovjetburger die een stuk als dit van mij zou schrijven voor de kadi kan worden gesleept.
- 5.
- A.P. van Goudoever, op.cit., p. 55.
- 6.
- ibidem, p. 22.
- 7.
- Michail Heller, Alexander Nekrich, Geschichte der Sowjetunion. Frankfurt/M, Fischer Taschenbuch Verlag, 1985, Band ii, p. 213.
- 8.
- A.P. van Goudoever, op.cit., p. 131.
- 9.
- Marius Broekmeyer, op.cit., p. 20.
- 10.
- Zie Evgeny Evtushenko, Concerning the Nobel Prize for Boris Pasternak (A letter to the Editor), in: New Times, 1988, no. 2, p. 32.
- 11.
- Zie Eduard Limonov, ?Ach rodnaja, rodnaja zemlja?, in: Svoboda jestj svoboda – Freiheit ist Freiheit, Inoffizielle sowjetische Lyrik, russisch/deutsch, Hrsgb. von Liesl Ujvary. Z?rich, Verlag Arche, 1975, pp. 76-77.
Eduard Limonov, geb. 1943 in Charkov, dichter en proza-schrijver, in de Sovjetunie niet in druk verschenen behalve in ?samizdat?, in 1974 ge?migreerd, van 1975-1980 woonachtig in usa, daarna in Frankrijk. Publiceerde de bundel gedichten Het Russische (Roesskoje) in 1979; de roman Ik ben het – Editsjka (Eto ja – Editsjka), 1979, verder Dagboek van een mislukkeling (Dnevnik neoedatsjnika), 1982 en gedichten in diverse periodieken. De roman Ik ben het – Editsjka is in het Nederlands vertaald, zo ook de bij de Wereldbibliotheek dit jaar verschenen autobiografische roman Zelfportret van een bandiet. De jonge jaren van een dichter-delinquent.
Het door mij onder de titel Heimat vertaalde gedicht van Eduard Limonov staat in zijn geheel in dit nummer van Tirade.