- Willem Jan Otten Over het uitsteken van ogen
- Elisabeth Eybers
- J. Bernlef De menselijke maat Over Albert Speer en Kurt Schwitters
- Robert Anker Trap af
- Willem Jan Otten
- Benno Barnard Tien notities van een burgerlijk romanticus
- Tonnus Oosterhoff
- Charles B. Timmer Russische notities
- Herlezen Over hypocrieten en extremen
- Poëziekroniek
- Medewerkers aan dit nummer
[p. 136]
Zij is unzeitgemass, zeker in de schemering,
zoals zij schim wordt op de steiger, nat
tot aan haar middel van het schuim,
en afgewend van ons, valeurs en sorbeteters.
Zij is de koningin, die van haar man zijn dood
niet horen wil, Penelope halsstarrig, brandaris
van een lege zee, sjofel oog gevuld met
sterren duizend eeuwen eerder uitgedoofd –
wat moet ons ingeölied eiland met een vrouw
die wuivend stolt en ons vergeet, en alles
om haar heen wordt bruidegom, een voorhoofd
in haar schoot, kijk dan hoe de branding knielt
en armen om haar heupen slaat, wat moeten wij
met zo een koppig beeld van missen hier op
Ithaka waar missen niet kunnende kopen is –
[p. 137]
Ook in een aangespoelde jerrycan
herkende zij haar man, geoefend
als zij raakte in bereid zijn tot
hereniging, en daarom hield zij zo
van mist. Dan werd de kade vensterbank,
heel Ithaka werd binnenshuis,
de aanlegsteiger werd een brug
uit haar gepeins haar sluimer in,
de lage mist waarachter zoveel zon
dat hij, zodra zodra, van inkt zou zijn,
Oostindisch silhouet voor laaiend vuur.
Haar wijze van wezen was dat iets ontbrak.
En wie zij zelfwas, en wat zij peinzend
ondervond, en hoe zij opkeek uit haar peinzen,
en de wereld ondervond als mateloos
veel minder tastbaar dan wat haar ontbrak,
daarover peinzen, wist Penelope,
maakt mij vreemder dan de minst behuisde man,
en daarom houd ik zo van lage mist,
dan is de wereld weg en even echt als ik,
[p. 138]
dan hoef ik hem niet verder in te denken
dan tot ach, waar ken ik u toch van?
Geen meter verder dan zijn aankomst
droom ik hem daar in die film noir,
daar blijven wij met tussen ons de planken
van de natte rede al die jaren ongerepareerd,
en wij besterven het, dit ogenblik – jij
juist nog ongewis, en ik nog juist
jouw tastbaarste herinnering, wij beiden
van even verre, van uit éénzelfde mist.
[p. 139]
En heb het lef niet te beweren
dat ik niets heb meegemaakt,
en jij geleefd, meneer Polutropos,
dat jij de man van ondervinding bent,
en ik Penelopeetje Roermeniet,
zo zijn wij niet getrouwd, oh nee.
Met elke rukwind door mijn populier
heb ik jouw touwen laten kreunen,
met elk strijklicht over mijn getouw
heb ik jouw stuurmansfrons betast,
en met jouw oogopslag ben ik
langs elke sterrenacht gegleden
die hautain en marmerzwart boven
ons terras verrees, en dan werd ik
jouw achterhoofd genesteld op
een eiland en ik staarde uit het zand
de sterren in en op mijn hand lag nog
een hand van sowieso een koningin
die met haar achterhoofd al evenzeer
genesteld lag, en dat dan tussen de vleug
[p. 140]
van jouw ademende ribben in, en ook
door haar keek ik omhoog, en ondervond, o,
ook bedenken deed mijn hoofd nooit niet,
ik ondervond waar jij geen flauw benul
van hebt – de ingebeelde terugtocht,
de ongestuurde reis mijn stilstand in
en jij was die ik schaduwde en niemand
bond mij aan een mast, ook niet toen jij
uitzinnig werd van vrouwestemmen achter
het geruis, en sterven kon van willen sterven
in een polyfoon genot – ik werd die stemmen
ook gewaar, Odysseus doof, ook, ook,
ze klonken binnenoors, ik was Sirene
en Odysseus en Penelope inene en ik wist
van alledrie: er is aan hun bevreemding
geen limiet, aan vreemde willen zijn
voor vreemde ogen, hypothetisch,
een beloofde zee waarin wie weet één
palm één parasol één koele hand
van iemand die ons even ver bereizen wil
en daarom wacht, wacht, wacht.
[p. 141]
Haar eiland is een samenstel van rondingen
en breingelijk. De ellebogen van de duinen
en de knisperende accolades van het schuim,
de flauwe bochten van het boomschorspad,
Telemachus zijn kruin, rond is alles op
haar Ithaka en nooit iets afgerond,
haar wereld is niet te onthouden, die
bestaat alleen zolang zij voortbeweegt,
zich vergewissend van de rondingen
als waren zij de blauwe brief, de enige,
gestempeld Navel Van De Zee, de brief
waarvan de woorden zonder zin geworden zijn,
maar waarvan de lussen van de letters,
de buiken van de b, de krullen aan de k,
de ware strekking zijn geworden, en die strekking
vat Penelope alleen zolang zij leest.
Lees de Tirade Blog
Een vreemdeling op bezoek
Amsterdam, 5 december 2024 Lieve Izaak, ‘U hebt gezien dat het niet gemakkelijk is de tekst met de ogen te ontcijferen; onze man ontcijfert hem dan ook met zijn wonden.’ – Kafka Rond deze tijd van het jaar wordt het Vondelpark voornamelijk nog enkel als doorgang gebruikt. Op de in mutsen en wanten gestoken toeristengroepen...
Lees verderDe olie en het woord
‘Met als uitzondering de Koran, zag ik nergens woorden op papier.’ Heeft een toerist recht van spreken? Mag hij oordelen? Wij maakten een korte reis door een ver, vreemd land. We wisten er al het een en ander van: veel olie onder het zand, vrouwen als tweederangs burgers, het staatshoofd laat een onwillige journalist in...
Lees verderLaten we onszelf opnieuw rechtvaardigen
Sommigen noemden haar mevrouw Helskamp. De struise lerares Nederlands met geëtste rimpels, een onveranderlijke paardenstaart en geurige wollen vesten, die ons soms iets te vaderlijk onze moedertaal wilde leren. Ik probeerde op mijn beurt het een en ander te repareren door mevrouw Heilskamp, maar werd terstond teruggepakt met mevrouw Huilskamp. Of ze het ons euvel...
Lees verder
Blog archief