[p. 220]
Marieke Jonkman
Liefelijk Rotsje
1
Over rode klinkers richting het veer.
Die in de wagen kwijlt, kent geen rivier
droomt zich een lege plek, de slagboom neer.
De banden vragen luid om helderheid.
Ik weet wel beter want de leeuwerik
verraadt de valstrik van het wijs beleid.
Ik zie de stroom die naar het leven staat
en goedheid mist van Petra’s linkeroog.
De pont legt aan. Roodwit klimt omhoog.
Heilloze klinkers, heilloos de visgraat.
[p. 221]
2
Over grind tot aan de dijk. Een schaap
verraadt weemoedigheden in de morgen.
Hoor je? vraag ik, maar zie: ze slaapt.
Nog zijn we er niet. Ze moet het voetpad
op en vrolijk uitzien over het grijze wad.
Het schaap is rood geverfd, dat moet verborgen
blijven als de herkomst van de kiezelsteen
die als dit kwijlend stukje rots verweesd
weerbarstig neerviel uit gods blote geest.
Het gele lint trekt door het heden heen.
[p. 222]
3
Over zandkorrels stuivend langs het strand
naar de ijle grijsvergeten horizon
die aarzelt tussen antwoord en waarom.
Dit kind behoort de wind en golven toe
zoals de duwstang aan de zon, ik kan
niet praten en geen tata zeggen. Nou moe,
laat ik me even gaan. Het slaapt en wordt
getuigenis dat licht is uitgestort
op wandelaars met open en gesloten hand.
Ze razen langs het fort van mijn verstand.