[p. 47]
H.H. ter Balkt
Laaglandse hymnen
Spreuken van de donder
Klopper kleurt zich met de verf van de deur.
Wie de stad met bloed bouwt, de veste met on-
recht, die zal sterven. Wie raaskalt zal uit-
doven; jonassers van harten worden zure regen.
Wie de vervoering doodt, van tombe naar tombe
tolt hij. Die helder water teert, ‘t zoet ddt
kust eerder dan hij veer van de engelen. Nooit
nog, fluistert de donder, zag ik vreselijker
paarden draven over de aarde. Zag ik kinderen
gekwetster op de straathoeken staan, hoorde ik
rogge en gerst arenwringend wensen as te zijn.
Klopper kleurt zich met de verf van de deur.
Als de hemel ijzer is worden mensen machines.
Als rivieren gietijzer zijn wordt de adem vuur.
[p. 48]
Laaglandse hymnen
‘Boekelo, 27 oktober 1914, voormiddags tussen tien en elf uur’
Met welk wapenschild bekronen wij ‘t zichtbare
en ‘t onzichtbare op een dag in oktober: zand-
weg en wazige wolken, de houten lantaren, en de
geuren: hutspot in de hoeve, kruitdamp ver weg?
(Daar heb je hem met zijn spade weer!) Gevieren-
deeld draagt het in zijn kwartieren, vliegende
uil in zilver, molenrad op groen veld, en de faam
sabel; salamander van lazuur. Geen schittering
van kometen en sterren. Geen hoofdstad legt er
haar klauw op de vrede, gesponnen uit ootmoed en
misschien maar schijn. Leunt in het postkantoor
op de tweede verdieping geen milicien uit het
raam, radslotgeweer bij de hand? Toch zieltoogt
ook hier al, in die zandweg, de negentiende eeuw.
[p. 49]
Laaglandse hymnen
Aan de mensen die machines geworden zijn
Overal jan gassen in de straten van oud kwaad-
sprekersland. Wij leven nu stukken sneller dan
de insecten! Felle zandstormen waaien op Mars;
permafrost beeldhouwt de bodem in een ijzeren
vorm. Ik steek mijn hand op naar de mensen die
machines geworden zijn: wandelend in de straten
zenden zij hun lokstoffen uit; er brandt rood,
flikkerend, een oud radiolicht in hun oog. Dat
– koud als permafrost – zendt het signaal uit ‘Ik
ben een machine; vorst in mijn hart; poolkappen
van Mars zijn mijn hersens en hart’. Laforgue, of
jij, Mallarmé, Tristan Tzara, waren jullie dan
de wegbereiders van de ijzige koude? Want groot
is nu de haat en bosbranden stormen in de ziel.
10 oktober 1991