[p. 69]
Marieke Jonkman
Biografie
Mijn vader dacht aan rozen toen hij schoot.
Beschadigde mijn moeder. De borst ontbloot
ging hij te keer, verbrijzelde wit van drift
(‘O Wendel, weer een dochter’) zijn kunstgebit.
Zijn duimen stònden toen hij in het grijs kostuum
zijn leerlingen toebeet: ‘Wee je gebeente, als je
het brein niet samenperst tot wit gesteente.’
Over het strand gewandeld toen het ijzelde,
meeuwen in hagel gezien, gedacht: wat een geharde
vogels. Dat vrouwen zullen zich voortdurend harden.
Ik stierf van angst als wekelinge voort te gaan.
[p. 70]
Wie kan kastanjes laten liggen?
Je hield je flink. Het oog werd vochtig
toen ik verbood juwelen op te rapen.
Verantwoording leeft achterdochtig in een uithoek.
Mocht iemand er later naar vragen
dan verzwijg ik de plaat in het oncologieboek.
Je zult het nooit wagen.
[p. 71]
Besluit
Einde verzorging van man en paard, kind en huis.
Ik word weer dochter in het verpleegtehuis
en zoek mijn moeder en mijn vader. Onbereikbaar
vastgebonden op een stoel, een pluchen baar.
Ik zie mezelf: veel kwijl en weinig snottebel,
ruik zevenenveertig elf heel vredig om me heen
of zit als vader met Herodotus op schoot.
Ik weiger de vernedering van deze dood.
Kies voor de verzorging van kind en man,
huis en paard zodat ik dáárin stikken kan.