[p. 534]
Marieke Jonkman
Wandeling
De pauwen krijsen in de nacht. De kathedraal
van beuken kraakt. Demonen achter de pilaren.
Wolken jagen boven takken. Er heerst getril.
Ik loop weer met de wandelwagen. Het kind
is weg. Het wil niets van zijn moeder weten.
Verharde wortels zorgen voor oneffenheden.
Wie zendt hier licht en waarheid neder
en vult de wagen met zijn zoon? Blond haar,
wijd open ogen turend naar de bladerkroon?
[p. 535]
Zoon
Altijd gehouden van de kapsalon.
Terwille van de klank: Mijn zoon,
mijn zoon Absolom! Ik zag hem
schommelen, zijn haar als touw.
Hier ben ik in de rouw ondanks
de zegening van spiegels en flacons,
seringengeur en paars gewaad.
Een vrouw wordt hier herboren.
Enigszins. Kom me niet te na.
In jouw plaats gestorven
is innerlijk te horen.
[p. 536]
Zwangerschap
Soms zijn omstandigheden gezegend.
Duren die langer dan een kwartier,
een half uur? Het heeft hier geregend
en de aarde geurt. Warme bloesem
aan de bomen. Ik voel mijn boezem
komen en het kind trekt onderin.
Is dit het begin? Naar binnen.
Maar ‘t is al weer gebeurd.
[p. 537]
Ontmoeting
Mijn oogopslag verander ik zodat de blik
niet neerslaat als jij kijkt. Jij gelooft
in mij, bereikt dat ik besta in blouse en rok.
Drijft jaloezie jou naar mijn wespetaille
en mijn bijenbuik? Je moest eens weten:
niet op de hoogte ben je van de barst
in mijn bestaan. Ik zie je niet meer aan.
[p. 538]
Vest
Een vest moet vallen. Ik mag niet klagen
over schraalheid maar zij nekt het baren.
Was het maar andersom: bolling en ronding
onder het vest. Horen borsten bij mij?
Er is sprake van bezetenheid. Vannacht
probeer ik weer: een vest moet vallen.
[p. 539]
Familieband
Mamma’s strikken waaien zijwaarts, buigen
om. Dat zij terugkomt in jouw haardracht!
Dol ben ik op al die mooie haarlintkleuren.
Aan geuren geen gebrek: zij viel op hyacint.
Ruik je liever sering, roos of droge mint?
Span je de haarband als herinnering?
Dat is de wijding van een kroongetuige,
je hemelt op wie je op handen draagt.
[p. 540]
Vraag
Genomen en bezet: geschonden.
De wonden zijn verbonden. Veel
te mooi dit rijm, het doet de ronde
schoonheid aan, terwijl ik walging
zoek, vernietiging in de vertedering,
haat, wanhoop, touw om de keel,
hier staat een vrouw te veel,
hier staat een vrouw die springt
daar nu de woede dieper dringt
dan ooit: onverwerkt en onvoltooid.
Zwicht ik voor wat is verricht
of kies ik voor beperkt bestaan?
Herder, laat je schaapje gaan.
[p. 541]
Jaloezie
Jaloezie laat mij ontstaan, geeft mij
een rok, spant mij de diadeem.
Verholen ben ik jaren meegegaan.
Nu loop ik heerlijk door je heen,
open en bloot, frank en vrij.
Ontvang applaus. Geen zweem
van jaloezie, want jij bent mij
gelijk: verbitterd door de jaren.
[p. 542]
Adelborst
Een borst met pijn verliest haar naam,
het vlees dat beter is dan benen.
Mijn tepels weten van geen staan.
Naamloos ben ik, leeg, de kinderen zijn heen.
De vorm is hopeloos voorbij. Dit wil ik
voelen maar niet weten.