Een zee van eieren*
Juryrapport P.C. Hooftprijs 1992
‘Een zee van eieren.’ Dat beeld van overvloed en vruchtbaarheid mag wel het begin zijn van de kleine beschouwing die dit juryrapport wil zijn. Het is het begin van het verhaal ‘Vleugels zonder veren’ uit de bundel Vleugels voor een rat. Een overdaad van mogelijk leven. Maar die houdt het maar vier woorden lang. ‘Tweeëntwintig’ staat er onmiddellijk corrigerend achter. Daar is de verteller als teller. Op het getal dat de overvloed al tot een illusie maakt, volgt dan deze zin: ‘En er zullen er maar acht van uitkomen en de rest zal als bedorven eieren achterblijven en in het bos achter het hok gesmeten worden door de bewaakster van dit alles, een vrouw die gek is op de kippen, maar die niet eens de vermogens heeft om haar eigen leven wat te organiseren, laat staan dat van de haar omringende dieren.’
De droom duurt vier woorden. Een paar zinnen verder weten we de afloop: van de zee blijft weinig over. De overvloed van de natuur is er een in schijn. ‘En er zullen er maar acht van uitkomen.’ De afloop wordt als een natuurwet geformuleerd. In de verteller is een kenner aan het woord. Hij stelt zijn kennis tegenover de illusionerende, traditionele, vermenselijkende visie die bij de lezer kan worden verondersteld. De dieren zijn er om ons onze illusies over de natuur te ontnemen. We zijn in dit verhaal nog geen twee bladzijden ver en we weten: er gebeurt met de kippen gewoon wat de natuur uitricht. De natuur of het leven. Leven is een zich wetmatig voltrekkend proces. Er is bij de dieren echter geen bewustzijn van opeenvolging, tijdsverloop, oorzaak/gevolg, binnen-/buitenwereld, verklaringen, ingrijpen. Dit is alleen dit, nu is alleen nu. De rat Raudt uit het titelverhaal van Vleugels voor een rat weet alleen dat hij Raudt is en deze middag deze middag is. Leven voor de dieren is ‘nu’ en beleving van dat ‘nu’. Daardoor
is hun denken onontkoombaar een poging tot denken en daarmee een zeer authentieke vorm van denken, om niet te zeggen van filosofie – en zijn hun gesprekken pogingen tot communicatie, zeer humoristische pogingen, want op vaak verheven wijze cirkelend om het begrip of het gesuggereerde verstaan, dat zich in herhaling uit. Een enkel voorbeeld uit het verhaal ‘De bijeenkomst’ uit de bundel Vergeet niet de leeuwen te aaien. De alleen al om zijn opmerking ‘Het is de schraapzucht, gentlemen’ in de Nederlandse letterkunde legendarisch geworden meeuw Tractaal is aan het woord:
‘Onze afkomst is in ons vergaan,’ sprak hij tot de meeuw Larvik.
‘Zo ging het onze afkomst,’ antwoordde Larvik.
‘Dat wat achter ons ligt, vormde ons,’ sprak Tractaal.
‘En vormen deed het ons,’ antwoordde Larvik.
‘Wij moeten bijeenkomen,’ zei Tractaal na een tijd.
‘En bijeenkomen moeten wij,’ was het antwoord van Larvik.
‘Allen,’ riep Tractaal.
‘En allen zullen er zijn,’ riep Larvik.
Wat de verteller bij Koolhaas wel móet doen, is het bewustzijn van de lezer te hulp roepen; het ‘nu-bewustzijn’ van de dieren moet geconfronteerd worden met het ‘proces-bewustzijn’, want een verhaal kent een verloop, opeenvolging van gebeurtenissen, tijdsduur, onderscheid tussen alle dingen, kortom: een verhaal functioneert volgens de aangeleerde regels van het menselijk bewustzijn. Wat Koolhaas in een verhaal met dieren poogt, is het onmogelijke proberen. Je kunt het leven niet verbeelden, alleen het bewustzijn, de cultuur ervan. Het dierenverhaal is een onnatuurlijk product, maar het enige middel om de natuur over te brengen, waarbij het momentele als duurgebeurtenis wordt verteld, het tautologische als onderscheiding der dingen, de eenheid als verscheidenheid, gelijktijdigheid als een opeenvolging, het niet kennen als kennis van zaken. De onmogelijkheid tot vertellen kan het eigene van de dierenverhalen verklaren. Zonder ingrijpen van de verteller – die geen explicateur, laat staan een bemoeial is – zou vertellen onmogelijk zijn. Door dat ingrijpen krijgen de verhalen een verloop, een plot ook, want het leven kent geen plot, alleen een einde: de dood. In dat ingrijpen manifesteert zich de confrontatie mens-dier en daarmee twee vormen van bewustzijn, met een tweevoudig perspectief als gevolg. Bewustzijn en perspectief wisselen voortdurend en vaak zo snel dat ze in elkaar over gaan, waardoor de verhalen het paradoxale karakter krijgen van stilstand in voortgang, gelijkheid in verscheidenheid, moment in duur, dier in mens en mens in dier.
Misschien kunnen Koolhaas’ dierenverhalen het best als de triomf van die paradoxen getypeerd worden. In dat paradoxale karakter en in de vertelwijze die dat vormt, in onderwerpen ook – maar in ‘onderwerp’ is al het bovenstaande samengevat – kunnen Koolhaas’ dierenverhalen uniek worden genoemd in de Nederlandse en ook in de wereldliteratuur. Wat is een beer, wat denkt een beer, wat beleeft een beer? In de verwachting die alleen in de literatuur mogelijk is, dit:
‘Aangenomen dat alles goed geregeld is, dan ben ik de laatste tijd tamelijk nijdig, dacht de beer Burlot, ook al moest hij toegeven dat hij tegenwoordig zijn gedachten minder goed kon uitwerken dan vroeger het geval was. Waar dat mee samenhing kon hij niet uitvissen, maar hij veronderstelde dat het er iets mee te maken had, dat hij vroeger wel gaarne wat op zijn voorpoten stond en dan met zijn achterpoten tegen de rots omhoog liep, tot hij practisch op zijn kop stond. Zijn pels werd dan een zeer dikke vacht, vooral om zijn schouders; en zijn heupen werden heel slank. Hij had daar plezier in en het bracht hem op ideeën.’
Gelijktijdigheid en opeenvolging, – ze functioneren ook op nog andere wijze in Koolhaas’ werk. In de latere dierenverhalen en in de romans wil de verbeelde wereld, van mensen en dieren, maar ook – in de romans – van mensen en mensen, als een geheel gezien worden; de delen ervan zijn – vaak ongeweten – op elkaar betrokken. Zij delen hetzelfde lot, worden beheerst door dezelfde krachten. Zeker de romans zijn soms vele verhalen tegelijk, die zich tegelijkertijd afspelen, in betrokkenheid op elkaar. Voor de verbeelding van die gelijktijdigheid heeft Koolhaas het traditionele karakter van de roman, met zijn opeenvolging van gebeurtenissen, opengebroken. Waarmee hij de verhaaltechniek heeft vernieuwd. Waarschijnlijk heeft hij die eenheid, gelijktijdigheid in betrokkenheid en verscheidenheid het superieurst verbeeld in de kleine roman De hond in het lege huis uit 1964 en vooral in de roman De geluiden van de eerste dag uit 1975.
De verteltechniek in de roman verschilt niet van die in de dierenverhalen. Er is kritiek geleverd op de rol van de verteller in de romans. Wat functioneel is in de dierenverhalen zou bemoeizucht van de verteller zijn in de romans. Vergeten lijkt te worden dat de romanfiguur bij al zijn menselijk bewustzijn niet minder momenteel is dan het dier, even onwetend is over zijn lot, even machteloos tegenover het verloop van zijn leven. De confrontatie van de verteller met zijn lot (en daarmee de confrontatie van de meegetrokken lezer met dat lot) resulteert niet alleen in bewogenheid en betrokkenheid, maar vooral in afstand en machteloosheid. De menselijke
hoofdfiguren komen zo alleen te staan en worden onbereikbaar als de dieren. Er is geen wezenlijk verschil tussen de dierenverhalen en de zogenaamde mensenromans.
Wanneer we het oeuvre als eenheid beschouwen, dan kunnen we vaststellen, dat ze allen, mensen en dieren, hetzelfde lot delen. Die vaststelling kan tot de conclusie leiden dat Koolhaas’ werk maar een onderwerp heeft: het leven. En uiteraard die vorm van leven die de dood is. Leven en dood van muis tot mens. Of, in een nog grotere tegenstelling, van mus tot mens. Maar de mus wordt hier ook gekozen om de vermelding van het verhaal ‘Zonder Mia’ uit de bundel Gekke Witte mogelijk te maken. Het is een der hoogtepunten uit Koolhaas’ oeuvre en representatief voor de ongewoon lyrische kracht van veel van zijn proza.
De rat Aortus komt de eer toe vanuit de vroegere dierenvertellingen de overtocht naar een geheel nieuwe periode in Koolhaas’ schrijverschap te hebben gemaakt. Het heeft hem zijn leven gekost. Maar hem ook het geluk van een metafysische ervaring gegeven: op het spanningspunt van de brug die hij telkens oversteekt. Tijd en ruimte zijn opgeheven, de grenzen tussen zijn lichaam en de hem omringende kosmos evenzeer. Hij leeft, maar is gelukkig dood. Wanneer de rat Raudt door een uil in diens vlucht wordt meegenomen, overkomt hem hetzelfde. Stilstand van de tijd, eenheid van innerlijk en buitenwereld, een mystieke eenheid van alles, – het is indrukwekkend verbeeld in de roman De geluiden van de eerste dag.
Om die momenten van stilstand en eenheid lijkt het tenslotte in het werk van Koolhaas begonnen: de momenten van uiterste vitaliteit die alleen nog door de dood gevolgd kunnen worden. We zien de stilstand langzaam gestalte krijgen in de passage uit ‘Vleugels voor een rat’ waarin het sterven van een oude boer wordt beschreven. Van hem is de schitterende gedachte ‘Binnen eender als buiten. Dat was vrede.’ Het is het ideaal van alle dieren en alle mensen uit Koolhaas’ werk. Een onbereikbaar ideaal in het leven. Maar toch maximaal gerealiseerd in de verhoudingen van de verteller met dieren en mensen. En van de lezer met hen. ‘Binnen eender als buiten’: het zou het motto bij de verzamelde werken van A. Koolhaas kunnen zijn.
Op wie lijken Koolhaas’ bewonderende lezers? Op de mezen Fritzi en Tinc. In de laatste alinea van het verhaal ‘Doodstil eitje’, het verscheen in 1989, vliegen zij weg uit hun verhaal:
‘Toen vlogen ze de lanen weer in van de bomen, alsof het voor het eerst was. Ineens wisten ze hoe Stille dat gedaan zou hebben en ze vlogen in precies eendere golfbewegingen, om elkaar dat te laten blijken.’
In het einde van de tweede zin licht even iets op van de vaak ongewone en gewaagde zinsconstructies voor Koolhaas’ stijl – naast het oorspronkelijk en vernieuwend woordgebruik – kenmerkend. Ze hebben zijn verhalen en romans een zeer eigen toon en taal gegeven welke onmiskenbaar die van een groot schrijver zijn.
De jury
Kees Fens, voorzitter
Ton Anbeek
Piet Calis
Kester Freriks
Charlotte Mutsaers, leden
- *
- Juryrapport voor de P.C. Hooftprijs 1992 voor verhalend proza. De jury bestond uit Ton Anbeek, Piet Calis, Kester Freriks en Charlotte Mutsaers, onder voorzitterschap van Kees Fens.