[p. 112]
Eva Gerlach
Is wat je ziet
‘La photo sans appareil’ – Willy Ronis
Is het jasje dat ik opschrijf niet het jasje
van twintig jaar geleden, pekingblauw
waaruit je centen strooide dat men ze raapte
een onuitwasbaar blauw
is de reiger gestrekt in de lucht niet de reiger
van zoëven bij de sloot, gebogen
als een veiligheidsspeld naar de sluiting – is het herinnerde
(het slikken van een vis, kieuwspleten open
en dicht) zijn eigen baas (voorbij boven water)?
Hoe lang kun je doorgaan te zeggen
hoe het was en dat het er was
zonder te zeggen
dat het vertelde zich opneemt en wegvliegt over
de sloot en de vorm van de wereld
neemt toe
(en de schreeuw die ik geef als de trein voorbijrijdt de schreeuw
hoorbaar wanneer de trein
voorbij is gereden, een zachte
schreeuw maar een schreeuw).
[p. 113]
Verdwaald
Een hond liep in de tuin, met twee van hem was die
vol geweest. Hij zocht, zijn neus dicht bij de grond,
een weg die daar niet liep, groef soms snel in de aarde,
vooral bij de heg, waar hij niet in terug wou. Hee zei ik ga je
hier weg. Hij keek niet eens op
van wat hij juist aan het doen was, heen en weer draven
tussen schuur en terras, schoppend met zijn voeten of hij overal kleine
dieren af moest jagen. Ik deed het hek los en later
liep hij daar ook doorheen, het straatje uit,
schuddend met zijn hoofd in kleine korte
onophoudelijke rukjes alsof zo
de plaats van alles terug zou komen in de bedoelde
omgekeerde volgorde, horizon open, hij
gewoon van geur naar geur naar huis zou lopen.
[p. 114]
In januari
We hadden gesnoeid, er lag vers
zaagsel naast oranje vlakken berk,
grote uitgelopen takken, iemand hield ze
met moeite boven haar hoofd, kom kom mussen,
spreeuwen, maar ze vlogen er niet in.
Overal scherven hout met de bast er nog aan,
rafels plan, wat je gooit
draait rond in de lucht, komt neer, slaat over de kop.
Het nietbestaande zei je in het bestaande
als hout in de schil, de schaamte
om dood, het onoverzichtelijke ervan.
[p. 115]
Smoesjes
Een man die fietste zo hard dat wij hem bijna niet zagen
kwam langs en riep met schorre stem Pas op
maar voor wij iets konden doen was hij al weer voorbij
en voor wij hem na konden kijken was hij al zowat weg.
Het moet een beroeps zijn geweest als je zag hoe hij onder
het viaduct verdween, bijna doorzichtig, een wolkje
stof, niet dat dat opwoei van het asfalt maar hijzelf
dunner en dunner van steeds zichzelf in te halen.
[p. 116]
Buitenlanders
Pas W.S. Graham ontdekt, misschien wel de verwantste dichter die ik ooit
las. Grote oude liefdes zijn Quevedo, Donne, Emily Dickinson (en dan
Pessoa, Hardy, Stevie Smith, Brodsky, Wallace Stevens, Amichai, Mari-
anne Moore, Montale, Larkin, Kavafis…).
Eva Gerlach