Gerrit Krol
De kunst van het vergeten
Vergeten is een geestelijke activiteit die ons overkomt; we kunnen het niet oproepen. We hebben de neiging het als een ziekte te bestrijden; zelden zullen we de behoefte hebben het proces te bevorderen. Er is reden voor wantrouwen. Een beschouwing die zich aandient onder de opbeurend klinkende titel ‘De kunst van het vergeten’ moet, zal men denken, wel thuishoren in de serie ‘Leren leven met…’ Vergeten wordt vaak gezien als een kwaal van de ouderdom en in dat verband negatief beoordeeld. Maar ook jonge mensen die niet ziek zijn kunnen dingen vergeten. Misschien is het daarom zinvol een poging te doen het verschijnsel naar juiste waarde te schatten.
Ik zou daartoe willen uitgaan van een ervaring die we allemaal wel ‘s hebben gehad. Ik zat ergens te werken, in een kantoor, en hoorde iemand praten, op de gang. Ik vroeg me af wie het was. Die stem kende ik. Hij wekte associaties op aan een moeilijke dag in Den Haag, met details als een zon die naar binnen scheen en zelfs de geur van die vergaderruimte kwam terug – maar wie nu die man was die ik op de gang hoorde, het lukte me niet hem mij voor de geest te halen. Ik liep de gang op en… herkende hem onmiddellijk.
Weer terug op mijn kamer zat ik me af te vragen waarom dat gezicht hem nu identificeerde en zijn stem niet, terwijl ik die toch ook herkende. Blijkbaar voerde die stem mij niet naar zijn persoon, terwijl zijn gezicht dat wel deed. Soortgelijke ervaringen hebben we met muziek, je herkent de melodie, maar het wil je even niet te binnen schieten welk stuk het is. Of de naam van iemand. Je weet het (‘ik weet wie je bedoelt’), maar zijn naam weet je niet. Je kunt wat je weet niet thuisbrengen, het valt niet op z’n plaats. In al deze gevallen gaat het om hetzelfde: het ontbreken van de identiteit, wat een ander woord is voor naam, of etiket. In dit opzicht laat het menselijke geheugen zich vergelijken met dat van een computer, waarin ook alles wat onthouden moet worden is opgeslagen door middel van etiketten, namen
of adressen. Als je het adres kwijt bent, ben je het verband kwijt. Het omgekeerde komt ook voor. We weten de naam waaronder iets is opgeslagen, om vervolgens te ontdekken dat er niets onder opgeslagen ís. We zeggen ‘Beethoven, Appassionata, Andante con moto’, maar er wordt daardoor geen melodie opgeroepen, die wil ons even niet te binnen schieten.
Veel zaken onthouden wij op twee niveaus. Het verbale niveau en dat wat we erbij gewaar worden, zeg maar het animale niveau. Het is de faciliteit van dat tweesporenverkeer die nu en dan voor ongemak zorgt. Als namelijk één van beide sporen wordt onderbroken, geeft het andere spoor ons het gevoel iets kwijt te zijn. In dat geval zoeken wij (ik citeer Augustinus), ‘uitgaande van het deel dat nog vastgehouden werd, het andere deel, wijl het geheugen voelde niet als een geheel in zich om te dragen wat het gewoonlijk als een geheel in zich omdroeg en nu, om zo te zeggen, hinkend door de geknotte gewoonte, eiste dat werd teruggegeven wat ontbrak.’
Het is een typisch menselijk probleem. Dieren hebben dat niet. Dieren kunnen wel vergeten, doen dat automatisch, maar zullen niet geplaagd worden door het probleem dat ze ergens, zoals wij dat plegen te zeggen, niet op kunnen komen. Dat komt omdat dieren geen bewustzijn hebben, ze geven geen namen aan de dingen. Wij wel en dat is nu precies, naar mijn oordeel, waar het voortreffelijke systeem van de geest falen kan. Wij weten wat wij niet weten.
De computer als metafoor voor het geheugen geeft een krachtig, duidelijk beeld van een beperkt, maar belangrijk gedeelte van dat geheugen, namelijk dat deel waar dingen eenduidig zijn benoemd. Het is precies dat gedeelte dat in de computer een nuttig verlengstuk heeft gevonden. Een computer bestaat zoals u wellicht weet in principe uit verzamelingen nullen en enen. Denkt u maar aan een telraam. Plaatsen waar kralen staan en plaatsen waar geen kralen staan. Een kraal naar rechts geschoven blijft voor ons onthouden dat hij naar rechts geschoven is. Daar kunnen we letterlijk op rekenen. Alles blijft op zijn plaats, totdat je het een andere plaats geeft. Dat is de functie van het telraam en de functie van dat deel van ons geheugen dat we zodanig hebben afgericht dat het op een telraam lijkt. Een erg nuttige functie. Onze cultuur is gericht op het onthouden van dingen. Want hoe meer we onthouden van iets, des te meer verstand hebben we
ervan. Ons verstand is een geestelijk kapitaal dat we dagelijks voeden en vermeerderen door zoveel mogelijk te onthouden. Denkt u aan onze scholen. Vergeten mag niet.
Het is daarom goed te beseffen dat we in het dagelijkse leven bijna niet anders doen dan vergeten. Van alles wat we om ons heen zien gebeuren dringt maar heel weinig tot ons door en van wat er tot ons doordringt lost het meeste op in het niets. De krant, maar vooral de tv is een goed voorbeeld. Veel van wat we hebben gezien via dit ‘indringende medium’ is na een paar dagen geheel uitgewist. Dat kunnen we niet meer oproepen. Dit grootscheepse vergeten is het antwoord van de geest op het bombardement aan indrukken waaraan wij dagelijks zijn blootgesteld. We kunnen maar heel weinig gebruiken, we kiezen dat wat ons het beste uitkomt. Selectie is het positieve woord ervoor. Van die selectie is het vergeten de mal, een negatief middel tot een positief doel. Vergeten zorgt, dag en nacht, voor de sanering van onze geest.
Ik zeg nu wel geest, maar ik bedoel toch in zekere zin het geheugen. Soms is dat hetzelfde, maar soms ook niet. Dieren hebben een geheugen, maar geen geest. Geest is, zoals ik het zie, dat deel van het geheugen waar dingen een naam hebben.
Vaak heeft één ding verschillende namen. Daar hebben we geen probleem mee. De computer evenmin. Niet zelden echter hebben verschillende dingen een en dezelfde naam. Dan heeft één naam verschillende betekenissen. In dat geval heb je niets aan een computer, niet als verlengstuk en niet als metafoor.
Het geheugen is een opslag van indrukken uit het verleden die nog steeds doorwerken, maar het werkt vooral onder de druk van het hier en nu, en van morgen. Wanneer we in onze knuisten blazen van de kou, herinneren we ons andere dingen dan wanneer we het warm hebben. Op het punt met vakantie te gaan, zullen we, door onze verwachtingen, ons andere dingen herinneren dan wanneer we thuis blijven. Wanneer we ons schamen of verdriet hebben, lijken bepaalde delen van het geheugen verkleind of vergroot. Het geheugen is zozeer een spiegel van onszelf dat het misschien goed is te wennen aan de gedachte dat een mens niet meer is dan zijn voortdurend werkzame geheugen en dat zijn persoonlijkheid niet meer is dan een speciale plek in dat geheugen die zichzelf ‘ik’ noemt. We zijn wat we denken. En wat we zeggen. Weliswaar vinden we dat de waarde van
een mens blijkt uit wat hij doet en niet uit wat hij zegt, maar willen we een beeld hebben van de werkzaamheid van zijn geheugen dan kunnen we ons geen betere weergave wensen dan datgene wat hij op dat moment zegt of beweert. Al sprekend geeft hij aan langs welke weg zijn geheugen actief is: we krijgen het woord voor woord te horen, in de juiste volgorde, perfect gearticuleerd. Gedigitaliseerd zouden we vandaag zeggen. We kunnen er elke vorm van analyse op loslaten en dat doen we dan ook.
Denken gaat op een soortgelijke manier, met behulp van namen die nog niet direct woorden zijn en niet in de goede, logische, syntactische, voor anderen begrijpelijke volgorde staan. Maar beide activiteiten, denken en spreken, ontspringen aan dezelfde bron, het geheugen, dat op zijn beurt door deze beide aan de oppervlakte spelende activiteiten voortdurend wordt gewijzigd – en bevestigd.
Tussen dat bewustzijn in de vorm van spreken, of luisteren, enerzijds en het geheugen anderzijds, tussen het vluchtige en het blijvende is een verschil in hardheid, zoals tussen wind en water, of als tussen water en land. Daarom zie ik het geheugen bij voorkeur als een zeebodem die door de stroming erboven gedurig verandert. Wie wel ‘s naar Schiermonnikoog gelopen is weet hoe een zeebodem eruit ziet. Wie wel ‘s vaker naar Schiermonnikoog loopt, weet dat die zeebodem er elke keer weer iets anders bijligt. Het is het water dat die zeebodem steeds weer een andere vorm geeft. Omgekeerd is het de zeebodem die het water in zijn bewegingen stuurt. Als de zeebodem ons geheugen is en het water datgene wat zich aan ons geheugen meedeelt, onze waarneming of ons bewustzijn (de waarneming van onszelf), dan is het niet moeilijk in te zien dat deze waarnemingen de vorm van het geheugen bepalen en omgekeerd: dat het geheugen inwerkt op de waarnemingen die het ontvangt.
U ziet hoe makkelijk in zo’n voortdurend bewegend geheugen dingen vergeten worden doordat ze worden overschreven, opgaan in een groter verband en daarmee hun eigen identiteit verliezen. Daarmee zijn we ze kwijt. We herinneren ons de dingen zoals ze vandaag in het geheugen staan opgeslagen en niet zoals het er gisteren bijstond. Het is het actieve geheugen dat, door zijn ongedurigheid, aansprakelijk is voor alles wat we vergeten – voor ons bestwil. Juist een gezond geheugen is goed in het loslaten van zaken die niet langer van belang zijn. We hebben er geen omkijken naar.
Er valt iets te zeggen over de wijze waarop mensen zich hun vakanties
herinneren. Foto’s en video houden de herinneringen overeind als tentstokken een tent. Ook dagboek en reisbeschrijving werken op die manier. De sterkste herinneringen worden opgeroepen door wat onderweg al is vastgelegd. Ze vormen de aanzet tot verdere mijmeringen; ze zijn het ophangpunt, de sleutel ertoe. Zonder zulke sleutels zouden zelfs dierbare herinneringen later misschien niet eens meer opgeroepen kunnen worden. Naarmate de jaren verstrijken, herinnert men zich in toenemende mate alleen nog maar de kiekjes die genomen zijn. Sleutels tot zichzelf.
Wat ik hiermee suggereren wil is dat zonder sleutels de herinneringen in het voortdurend werkende magma van onze memorie een heel andere vorm kunnen aannemen, die onder het dictaat van de sleutels onmogelijk was.
Zo herinner ik mij mijn eerste buitenlandse reis – naar de Harz. Ik had geen fototoestel bij me, wel een kaart. Ik was een geducht kaartenlezer, die de kaarten niet las, maar bestudeerde. Eenmaal thuis wist ik me, met de kaart voor me uitgevouwen, mijn Harzreis tot in detail te herinneren. Behalve een stukje bustocht dat ons in de buurt van Bad Sachsa bracht. Het was het begin van de avond, de zon scheen nog en zette de omgeving in een prachtig, donker licht. De dorpjes waar we doorheen reden gaven mij door hun warme kleur het gevoel thuis te komen. De namen van deze plaatsjes heb ik natuurlijk later opgezocht, om te ontdekken dat de kaart niet klopte. De reis was veel langer geweest. Volgens mij waren we door Oost-Duitsland gereden – wat in die tijd onmogelijk was. Hoe dan ook, ik heb van die rit een tamelijk exotisch beeld overgehouden, dat in de jaren erna uitgroeide tot een herinnering aan een streek die ergens in Azië, in de Kaukasus kon hebben gelegen. De intense beleving van de korte tocht had een vergrotende uitwerking gehad op een reeks van gewaarwordingen die niet meer door een wegenkaart in toom te houden viel. In termen van die kaart vormen mijn herinneringen daar een gat. Had ik nu alleen maar foto’s zitten maken, dan had ik die prachtige herinneringen niet gehad.
Misschien is het waar dat wij dingen moeten vergeten om daarmee plaats te maken voor dingen die typisch bij onszelf horen en zal dat wat men een fotografisch geheugen noemt eigenlijk niets toevoegen aan onze persoonlijkheid. Met die gedachte kon ik mij op school al troosten – als ik weer ‘s een zesje voor mijn proefwerk had. Uit stil protest tegen de uniforme scholing moet ik hebben gedacht: pas als er dingen vergeten worden, als er dingen zijn die men niet wil weten blijkbaar, begint men zich te
onderscheiden van de rest. Je onderscheidt je ook als je allemaal tienen haalt. Maar dat is alleen weggelegd voor de knapste van de klas en dat was ik nu eenmaal niet, om een of andere reden. Wel had ik al ‘s gelezen dat we gemiddeld zo’n 60% van onze hersens gebruiken. De andere 40% ligt braak. Een fascinerende gedachte: dat we zo ruim in onze hersens zitten. Ik leidde er uit af dat 40% van de wereld nog niet ontdekt was. In elk geval heb ik later, telkens als het weer ‘s leeg was in mijn hoofd, me daar nooit erg ongelukkig door gevoeld. Integendeel. Aangekomen in deze geestelijke woestijn, was ik elke keer weer precies waar ik wezen moest.
Hier nu dient het woord creativiteit zich aan. Scheppen, maken uit niets. Kunst. Want het is op de lege plekken in onze geest waar de kunst het beste gedijt. Maar ik denk dat dat ook geldt voor wie zich niet zo heel erg kunstenaar voelt. Daarom zou ik die creativiteit willen vervangen door het algemene begrip vrijheid. Ons vermogen om te vergeten verschaft de geest een vrije doorvaart naar onbekende werelden en als die tocht wordt bekroond met nieuwe ontdekkingen, zijn wij bereid achteraf nog veel meer te vergeten.
Het proces van vergeten voert ons, als we erover nadenken, tot een wonderlijke paradox. Er zijn twee mogelijkheden. Of datgene wat je bent vergeten heeft een naam, bijvoorbeeld de verjaardag van Piet, je weet niet meer wanneer die jarig is. Of het heeft geen naam, bijvoorbeeld doordat je nooit meer aan Piet denkt. Van het eerste vergeten heb je meer last dan van het tweede. Het eerste, halve vergeten blijf je onthouden. Wat je in zo’n geval doorgaans doet is er achter zien te komen wanneer Piet jarig is, de lege plek invullen. Het tweede, gehele vergeten – ben je vergeten. In beide gevallen kun je een sigaar opsteken, zonder nog geplaagd te worden door het idee dat je iets vergeten bent.
Het proces van het vergeten is alleen dan goed verlopen als we het gevoel hebben niets vergeten te zijn.