[p. 213]
Willem Jan Otten
Geef in eigen woorden weer
De strekking van het zand
had hij nog niet in eigen
woorden weergegeven en toch
lag het daar, euforisch wit
en onbereikt. Hij wist er van,
al sinds zijn eerste oversteek,
het lag zich zelf onmerkbaar
te verleggen als een mededeling
die een leven inbedt levenslang,
en daarom staken mensen staken
langs de rand er van, opdat men het
bij vloed vermoeden kon, opdat het
ook bij eb datgene was wat straks
onder de watervlakte ging.
[p. 214]
Koel orakel is april,
geopend het seizoen
van oor te trachten
zijn en niet degene die
wat hem vervoert verbreekt.
Zullen hier twee zwanen dalen
en dan nagenoeg geluidloos
insgelijk reikhalzend
dompelende meisjesarmen zijn,
maar deze zwenkten af
vanwege in hun ooghoek mij,
verdwenen naar het wenkend koele
waar zij niemandal bedoelen.
[p. 215]
Gebinte
Het was te
Planken Wambuis
eind april.
De kinderen
nog roerloos in
hun slaapzakken
doezelen bijeen
een zoldering
van vogelenzang.
Niemand stootte
iemand aan. Het was
alsof men ons iets
door liet schemeren,
alhoewel wij wisten:
hemelingen horen niet
het lierend weefsel
dat wij uit hen spannen
hoog in onze oren
eind april.
[p. 216]
We worden hoe dan ook bijziend,
wij talmers aan de bosrand
waar zij als het schemert
in verdwijnt.
Hij moest met lege ogen
leren staan en tasten
naar een handschriftdunne
draad. Die leidde hem
stam na stam zijn eigen
doolhof in terwijl hij wist
ik maak haar los van haar.
[p. 217]
Op de oever van de overzijde
hakt een man. Er is geen wind.
Tussen hem en mij de Wijde Ee.
De man hij hakt. Zijn bijl
klinkt een gedachte later
dan zijn slag. Hij hakt zich
los, hij hakt zich een attaque
en als hij valt bestaat hij pas
wanneer de Ee is afgelegd.
Het duurt maar een gedachte
en dan is hij voortgeplant.