J. Bernlef
Scènes uit het leven van mrs. W.
Wonen in andersmans huis. Dat betekent voortdurend in lichte overtreding zijn, leven in het konstante besef regels te overtreden, die als onzichtbare draden tussen de meubels en de voorwerpen in huis gespannen staan. Kleine gewoontes, kenbaar gemaakt in de opstelling van potjes en voorraadbussen in de provisiekast, in de inrichting van laden en kasten; in de loopjes uitgesleten in de vloerbedekking. De betekenis van heel dit arrangement dat je voor alsnog ontgaat, waar je naar kijkt als naar een achtergelaten geheimschrift. Je probeert jezelf te zijn, maar het is alsof de tijdelijk afwezige bewoner overal in huis een soort tegendruk geeft. Je voelt je aan alle kanten belemmerd in je bewegingen, bij elke aanraking van de inboedel betrapt door de bewoner; bewoonster in dit geval: mrs. W.
Mrs. W. heeft een handgeschreven lijst op haar kloostertafel achtergelaten. ‘Gebruiksaanwijzing’ staat er in blokletters boven, alsof haar huis een apparaat is. Ik ben nooit goed geweest in het lezen van gebruiksaanwijzingen. Open dit, sluit daarna dat. Vervolgens de linkerknop een slag naar rechts draaien. Als de teller op nul staat middelste toets indrukken. Juist die uiterste nauwkeurigheid waarmee mrs. W. de handelingen, nodig om haar huis tot leven te wekken, had beschreven (of moet ik zeggen gedetermineerd) – handelingen die zij zelf natuurlijk in een handomdraai verrichtte, zonder er bij na te denken – brachten mij in verwarring. Alledaagse huishoudelijkheid zo tot in de finesses gefileerd maakte haar voor mij onbereikbaar.
Ik ging op de bruinleren bank zitten en keek hulpeloos naar het barse handschrift van mrs. W. De koffer naast de deur leek mij op te wekken alsnog de benen te nemen.
Toen ging de telefoon. E. ‘Hoe is de flat?’
E. houdt van andermans huizen. Ze is er nog niet binnen of ze begint als een detective aan haar speurwerk. Een ware huiszoeking volgt. Na een half
uur heeft ze al een hoogst betrouwbaar signalement van de bewoner ontworpen.
Ik ben net binnen, zeg ik. Zo te zien houdt mrs. W. veel van planten. Hoe is de keuken wil E. weten. Ik werp een blik op de gebruiksaanwijzing voor mij op tafel. Vol apparaten, zeg ik. Zelfs een magnetron ontbreekt niet. E.’s stem probeert langs mijn oor de flat in te kijken. En verder? Ik ben net binnen, zeg ik nog een keer. Ik bel je terug als ik een beetje geïnstalleerd ben. E. verdwijnt. Haar stem kan hier nergens neerstrijken. Ik mis haar. Nu al.
Hoe anders zou het toegaan als E. met mij was mee gegaan. Een snelle blik door de woonkamer en de kamer en suite zou volstaan hebben.
Alle planten van mrs. W. in een hoek voor het raam bijeengedreven. De TV een halve slag draaien zodat je vanaf de bank TV kunt kijken. Die vreselijke vaasjes in een kast, net als die gele leuningbeschermers op de tweezitsbank in de kamer en suite. De gordijnen – wel verschrikkelijk dat streepje – dicht, zodat je niet meer op die kantoren uitkijkt. Met een stok de spotjes aan het plafond net zo lang draaien tot er van een enigszins dragelijke verlichting sprake zou zijn. De eettafel…
Ik kijk nog eens goed om mij heen. Mrs. W. had geen eettafel. De enige tafel – op de monsterachtige kloostertafel voor de bank na – is een iel geval op ranke pootjes. Meer een uit zijn krachten gegroeide étagère of salontafel, vol potten met planten, die dof van het stof voor zich uit staren.
Werkeloos zit ik op de bank. In mijn hoofd sterft E’s vitale stemgeluid weg en maakt plaats voor het nondescripte gemompel van mrs. W. Ik durf haar niet te verdrijven, het moeizaam opgebouwde arrangement van haar leven niet nu al meteen te verstoren.
Hoe zou zij eruit zien? Ik sta op. Ergens moet vast wel een foto van haar te vinden zijn. In de boekenkast staan een paar ingelijste portretjes van kleine kinderen in gebreide pakjes. Ongetwijfeld W.’s kleinkinderen. Maar van haarzelf geen spoor. In de slaapkamer boven het eenvoudige houten tweepersoonsbed, bedekt met een marineblauw dekbed, hangt een vergeelde foto van een besnorde man in uniform. De man van mrs. W? De prominente plaats boven het bed geeft een indicatie dat haar man wel eens niet langer tot de levenden zou kunnen behoren. Gesneuveld misschien?
De slaapkamer is de meest weerspannige ruimte in het huis van een vreemde. Het idee dat mrs. W. hier – in dit bed – gelegen heeft, maakt haar afwezigheid een ogenblik bloedstollend tastbaar. Snel kijk ik van het bed naar de gesloten klerenkast er tegenover. Een ander gevoellig territorium gaat achter die deur schuil. Maar eens zal die deur toch open moeten om er mijn eigen kleren op te kunnen hangen. Dan maar meteen. Gelukkig heeft mrs. W. haar kleren meegenomen of op een andere plaats opgeborgen (plaats die ik nooit hoop te vinden) zodat mij de aanblik van haar lege omhulsels aan hangertjes bespaard blijft. Opgelucht haal ik mijn koffer en begin de kast te annexeren. Tevreden bekijk ik even later het resultaat. Ik lijk een kleine terreinwinst geboekt te hebben.
Gewapend met mijn toilettas zoek ik de badkamer, sta eerst in de wc, die geen persoonlijke sporen draagt, goddank, en vindt dan de ruimte die ik zoek. Het bad is smetteloos wit. Nergens vreemde vlekken in de kuip. In een hoekje naast de wastafel scholen wat flesjes en potjes samen, afdankertjes van mrs. W. Achter de glazen deurtjes van het aan de muur hangende toiletkastje staat een verbandtrommel. Ernaast ligt een digitale thermometer. Zou mrs. W. het gebruik van deze moderne thermometer ook in haar gebruiksaanwijzing hebben opgenomen? Ik zie een zieke mrs. W. gekleed in een met witte kant afgezette nachtjapon de badkamer binnenwankelen en naar de thermometer grijpen. Aan wat er daarna gebeurt wil ik liever niet denken.
Ik ga de keuken in. In de ijskast staat een potje rode pepers en een bekertje kwark. Erboven hangt een zogenaamde voedselwijzer waarop de caloriewaarden van alle mogelijke voedingsmiddelen staan vermeld. Onmiddellijk neemt mrs. W. in omvang toe. Ik hoor hoe zij op de weegschaal in de badkamer gaat staan.
Mrs. W. kookt electrisch. De alarmerende verhalen over electrische kookplaten (eerst gebeurt er een hele tijd niets, dan worden de platen zo gloeiendheet dat alles tegelijk aanbrandt) doen mij besluiten gedurende mijn verblijf buitenshuis te gaan eten of gebruik te maken van de magnetron, waarvan ik de bediening met behulp van mrs. W.’s schriftelijke aanwijzingen onder de knie hoop te krijgen. Met wasmachines heb ik mij nooit onledig gehouden.
Het gaat hier om een zogenaamde open keuken. Naast de magnetron staat een krukje onder een tafelblad geschoven. Als ik op het krukje ga
zitten ontdek ik onder het tafelblad nog een ander, uitschuifbaar blad. Ik kijk de kamer in en meteen realiseert zich een dagelijks terugkerende scène uit het leven van mrs. W. Als het belletje van de magnetron getinkeld heeft, tilt zij het vuurvaste bord met een kant en klare maaltijd uit het oventje, pakt bestek uit de la onder de magnetron en gaat al etend TV zitten kijken. Dat verklaart de op het eerste gezicht merkwaardige stand van het toestel in de kamer en het ontbreken van een eettafel. Het zegt ook iets over de status van haar sociale leven.
Behalve van planten houdt mrs. W. van lezen. Naast de te verwachten plantenboeken vind ik een rij Engelse klassieken, van Thackeray tot P.G. Wodehouse. Haar platenverzameling beperkt zich tot enkele lp’s. Vivaldi’s ‘Vier seizoenen’, een plaat met Ierse volksliedjes en een selectie Weense melodieën, uitgevoerd door een ensemble uit Boedapest. Haar muzikale bagage zou van iedereen kunnen zijn. Twee plaatwerken over Canada leggen een verbinding tussen de kinderen in hun gebreide pakjes en deze flat in Londen. Misschien is mrs. W. op bezoek bij haar kleinkinderen, ergens in Canada. Montréal, Toronto, Quebec?
Geërgerd loop ik naar het raam. Wat kan mij die mrs. W. eigenlijk schelen. Mijn uitzicht is omkaderd door hoge kantoorgebouwen. Tegen de plafonds van de nu verlaten etages branden neonbuizen.
Ik volg de onuitgesproken adviezen van E. en begin de planten in een hoek bijeen te zetten. Ik trek de gordijnen dicht (inderdaad, dat streepje!) en leg een paar van mijn meegebrachte boeken op de ingelegde steentjes van de kloostertafel. Het is alsof de boeken, die een paar uur geleden nog in Amsterdam waren, zich niet willen neerleggen bij hun nieuwe situatie. Ik voel mij gedwongen ze anders te rangschikken. Hun Nederlandse titels behoren hier tot een vreemde taal, moeten het opnemen tegen de overmacht aan engels in mrs. W.’s boekenkast.
Naast de buitendeur bevindt zich een smalle gangkast. De bovenste plank is verbonden met de brievenbus, de onderruimte is bestemd om het vuilnis neer te zetten dat iedere morgen door de huismeester wordt weggehaald, die daartoe een sleutel bezit om het deurtje van buiten af te openen. ‘Gebruik uitsluitend de door de huismeester verstrekte papieren zakken,’ waarschuwt mrs. W.
In de weken die volgen neem ik langzaam maar zeker bezit van mrs. W.’s flat. Het salontafeltje blijkt, eenmaal ontdaan van zijn planten, uitklapbaar te zijn en dient nu als eet- en werktafel. Een portret van E. straalt mrs. W.’s appartement brutaal in het gezicht. Soms praat ik ertegen, zeg de dingen die ik in het dagelijks telefoongesprek met haar vergeten ben.
In het begin dienen zich nog wel eens vreemde vrouwenstemmen door de telefoon aan, die geschrokken op mijn buitenlands accent reageren, maar na verloop van tijd verdwijnen die en dient het toestel alleen nog de gesprekken tussen E. en mij. Ieder keer als ik de hoorn op de haak leg en naar het portret van E. kijk bewegen haar lippen. En de mijne.
Waarom praat ik in mijzelf. Misschien omdat in deze dubbel beglaasde flat geen enkel geluid doordringt; niet van buiten, noch van de flatbewoners om mij heen, die ik hoogst zelden in de lift tegenkom. Misschien ook omdat een mens, zo gauw hij eenmaal praten kan, geen genoegen neemt met het alleen maar praten binnenshoofds. Woorden willen naar buiten. Het hardop gesproken Nederlands hecht zich aan de voorwerpen in huis. Een voor een vertaal ik ze, trek ze zo dichter naar mij toe, besmet ze met mijn taalgebruik.
Langzaam maar zeker dwing ik mijn regiem aan mrs. W.’s voorwerpen op. De theepot verdwijnt in de kast om plaats te maken voor de lang niet gebruikte bruine koffiepot. Uit de enorme collectie bekers met opschrift selecteer ik twee van de minst opzichtige exemplaren. De rest moet blijven waar ze is, mokkend of niet. De ijskast moet wennen aan bier en whisky in haar binnenste, de spiegel aan het dagelijks terugkerende beeld van een zich scherende man. De druk op lichtknopjes vermindert nu ik ze blindelings weet te vinden, de trekker van de wc krijgt na verloop van tijd precies de kracht toebedeeld, nodig om door te trekken. Efficiënt worden mijn loopjes langs het afgedankte radiomeubel in de hal, ik struikel niet meer over de drempel naar de slaapkamer en de sleutel vindt als vanzelf zijn weg in het slot van de buitendeur. De aan mrs. W. gerichte brieven nemen in de loop van die zes weken sterk in aantal af. Kennelijk heeft het nieuws van haar afwezigheid zich verspreid. Nederlandse brieven en pakjes nemen hun plaats in.
De voorwerpen in huis verliezen iets van hun aanvankelijke weerspannigheid. De stofzuiger probeert zich niet langer aan mijn leiding te onttrekken, messen en vorken liggen steeds vertrouwder in mijn hand. Zouden ook voorwerpen ontrouw kunnen worden?
Het langst houdt mrs. W. in haar slaapkamer stand. Niet zozeer in het bed (dat na een bezoek van E. voldoende ontheiligd is) alswel op de ombouw van het opklapbed dat tegen een zijmuur van de slaapkamer staat opgesteld.
Ieder huis kent zijn huisaltaar. Niet de huisaltaars, zoals die in Japan gebruikelijk zijn, maar een plek – meestal een schoorsteenmantel – waar de bewoners een bescheiden eredienst aan hun verleden opdragen. Memorabilia die zondere hun explicatie vrijwel onbegrijpelijk zijn. Snuisterijen meegebracht van plaatsen waar de bewoners ooit zijn geweest. Verwijzingen naar ons onbekende gebeurtenissen.
Zo staat er op de ombouw van mrs. W’s opklapbed een fragiel vaasje met een takje verdroogde edelweiss naast een dinky toy van een Londense taxi. Een okerkleurige waaier ligt toegevouwen naast een roodstenen kikkertje dat sprongbereid met glinsterende glasoogjes de kamer inkijkt. In een ebbenhouten doosje (de sacristie?) rusten een paar manchetknopen van dof goud en een sigarettepijpje van elfenbeen. Verwijzingen naar de besnorde man boven mrs. W.’s bed?
Een huisaltaar raakt aan de kern van de bewoner. Net als de broodkruimels in het sprookje van Klein Duimpje leiden de geringe voorwerpjes de bewoner terug naar zijn verleden. De dagelijkse blik op het onveranderde arrangement geeft hem het gevoel dat ook de rest van zijn leven niet op drijfzand berust. Daarom mag een buitenstaander er ook niets aan veranderen op straffe dat zijn eigen leven op drift raakt.
Voorzichtig spreid ik een handdoek over de verzameling, alsof ik voorbereidingen tot het Kim-spel tref, maar eenmaal aan het oog onttrokken verdwijnen de voorwerpjes uit mijn herinnering. Mrs. W. heeft zich teruggetrokken tot in het naambordje op de buitendeur. Daarachter ben ik nu de alleenheerser.
Wanneer ik na zes weken de flat weer verlaat heb ik moeite het oorspronkelijke arrangement uit de door mij opgelegde orde los te maken. Ik aarzel over de exacte plaats van planten, bekers, bestek. Ik draai de TV terug in zijn oorspronkelijke stand, zodat mrs. W. straks weer vanaf haar krukje in de open keuken naar haar geliefde programma’s zal kunnen kijken. Zorgvuldig inspecteer ik badkamer en wc om ook maar de geringste sporen van mijn aanwezigheid uit te wissen. Alle vreemde etenswaren worden uit de ijskast verwijderd. De theepot krijgt zijn rechtmatige plaats in de keuken
weer terug. Ik klap de zijbladen van het salontafeltje naar beneden en zet het vol planten. Zelfs de telefoon neem ik met een nat lapje af.
De koffer staat naast de deur. Op de kloostertafel ligt, net als op de eerste dag, niets dan mrs. W.’s ‘Gebruiksaanwijzing’ en de huissleutel. Ik kijk voor de laatste keer om mij heen en knik tevreden. Het huis ziet eruit alsof ik hier nooit geweest ben.