Sybren Polet
De afstandminnaar
1
‘s Ochtends meteen als de delicatessenwinkel open is koop ik een croissant en een klein potje vruchtenyoghurt en zet het voor haar deur. Kus de top van mijn middelvinger of wijsvinger en druk een vluchtige vingerkus op beide gaven, die men wel offergaven mag noemen. Poets mijn snorharen en trek mij achterwaarts terug.
Dit doe ik nu al twee weken en ze weet nog steeds niet wie ik ben, tenzij ze aan de overkant in een portiek heeft staan kijken of, bedenk ik nu, mij op dit moment staat te observeren.
Met trillende snorharen verwijder ik mij.
Morgen zal ik er een fraai gedraaide crocante reuzenkrakeling bij doen.
2
Altijd als ik mijn gaven voor haar deur deponeer – vandaag zijn het een pakje notenmüsli, een potje Bulgaarse yoghurt, een drie-granenbolletje en een flesje met lecithinecapsules – zijn ze na enige tijd verdwenen, het kan een uur of een half uur zijn, of tweeëneenhalf uur, nooit langer. De deur gaat open, een arm verschijnt linksonder in de deurspleet – de deur gaat naar rechts open -, neemt de gaven op, zet ze binnen en trekt zich terug. Nooit verschijnt ze geheel in de deuropening en als ze naar buiten gluurt is het vanachter de jaloezieën die soms licht bewegen, maar dat doen ze ook wanneer ik op andere uren door de straat loop. Morgen zal ik er een flesje druivensap neerzetten.
3
Als ik op een dag, om meer van haar dan een arm naar buiten te lokken, mijn gaven iets verder van de dorpel op het stoepje zet – een hard müsli-puntje, een potje zure room van de Groene Reformwinkel, een bloempotje met jonge lavas, een flesje bd-cider, – geen alkoholiese drank, want ik wil niet de indruk wekken dat ik haar door middel van alkohol over de drempel zou willen trekken – staan mijn gaven er tweeëneenhalf uur later nog, en vier uur later nog. Daarna zijn ze waarschijnlijk meegenomen door kinderen of een junk.
Dan heb ik mijn les geleerd en zet ik mijn gaven weer dicht bij de dorpelrand, rechts in de hoek.
4
Mijn gaven zijn de laatste maanden in omvang toegenomen, ook in omvang met het rijzen van mijn verlangen. Vandaag zijn het een papaya, een flesje gingko biloba, een flinke moot brie van de mat (biodynamies), een poppetje van marsepein – eetbaar, want ik wil niet dat de indruk gewekt wordt als zou ik een kind van haar willen -, een stekje van een citroenplant, in pot (tegen de muggen), een forse Jona Gold-appel.
Daarbij heb ik een zelfbedachte spreuk gevoegd die ik niet wil verklappen omdat ik bevreesd ben dat hij dan zijn werking zal verliezen, zoals geschiedt met geheime namen die openbaar worden. Als dat niet helpt overweeg ik rechts in de hoek een paar druppels urine te plengen om mijn geur achter te laten. De werkzaamheid daarvan is algemeen bekend, niet alleen onder primitieve volkeren.
5
En zie, op een ochtend als ik mijn gaven op de stoep heb gedeponeerd, zes in getal – één ervan een fraai prentenboek over de Hoge Veluwe, waarvan twaalf foto’s in kleur – gaat ineens de deur open. Ik verstijf van schrik. Een hand reikt om de deurlijst ter hoogte van mijn borst en wil mij naarbinnen trekken.
Zonder na te denken ruk ik mij los, spring het stoepje af en ren terug. Ren, ren, zonder om te kijken.