[p. 166]
Eva Gerlach
Waar hij liep
1.
Het was niet zo dat wij de weg kwijt waren,
eerder was de weg ons kwijt, wij hadden hem al
lang verlaten. Keken nog om hoe hij licht
en zeker met een bedoeling tussen de bomen
omhoogging maar algauw werd hij vaag en hoewel wij
telkens in ons hoofd hem neelegden daar
gaat hij, zo komen wij terug
werd dat vanzelf steeds minder.
[p. 167]
2.
De weg die het oog neemt naar
iemand die staat in de verte,
hij zet zijn benen een beetje
uit elkaar, zijn knokkels op zijn heupen,
hij heeft een heel klein hoedje op en hij
houdt zijn hoofd naar het stoplicht;
iemand rekt zich uit met zijn keel naar het licht.
Krimpt het oog nu, leest het ‘Donuts’, ‘Burgers’.