[p. 146]
[p. 147]
George Moormann
Op ieders lippen
1.
Dit zijn ze dan, de kan
die zich nooit verslikt,
de bekers die niet breken,
klankbekkens die zich zo goed tot
dichten lenen, dat ze als wachters
met gesloten ogen zijn,
dat wil zeggen, Morandi’s die
niets of niemand uitsluiten.
2.
Dit is het schilderij van
een vloer die zegt tafel te zijn,
dit is de mok die gelukkig leeft
als een kom, tot onomkeerbaar
een grote muis komt die hem de pas afsnijdt,
zodra een kan verschijnt die schenkt.
3.
Hoor het vuur dat plaats maakt voor verf,
het gekras en gestotter van een stilleven in doodsnood,
want heilzaam de spade die je zelf opgraaft,
de ademnood van dwarrelende bloemen op oud lava,
de schilder die, kaal genoeg
een mens, hoe weinig ook, vasthoudt.