[p. 32]
Harry Mesterom
Gedichten
Tuin van bewaring
Om van een tuin te kunnen houden,
moet je hem zelf hebben bedacht,
diep in het doolhof van je hoofd,
en desnoods midden in de nacht.
Paden om in vervoering te raken. Grind
om jezelf hardop te kunnen horen
dromen. Bomen en struiken die alle perken
te buiten gaan als de dood maar lang
genoeg wacht. Bloemen, gekozen om meer
dan hun naam. Een kleine vijver
op de plek waar de hemel het liefst
zijn dorst lest. Licht, gezeefd
door dicht gebladerte, als het wit
tussen de woorden in een gedicht,
alleen maar geschreven om het geheim
te bewaren van wat onuitsprekelijk is.
[p. 33]
Ego Flos Campus
naar Da Palestrina
Een stem, verloren in een koor;
geen spoor dringt dieper tot
het ongehoorde door. Zo klinkt
wie in een bloemenzee verdrinkt;
een keel in elke kelk voor die verwelkt,
en het is of Ego Flos de echo
van et in Arcadia ego is.
[p. 34]
Spinnen,
die hangende de herfst
de laatste vonken van het najaar
in hun netten vangen. Vissers
in het luchtledige, hun vangst
dat waar het oog geen vat
op heeft, weten zij een ding zeker:
voedzamer dan afgrond is hemel.
[p. 35]
Stilleven
De tafel was gedekt
maar met een dode. Onder een laken
dat niemand meer aan durfde te raken.
Alleen de tafel wist hoe ondraaglijk
het leven geworden was, zonder
lepels, vorken en borden.
De dode wist van niets, behalve
dat het leek te sneeuwen
en hij een landschap geworden was.
Zou het daarom zijn dat zijn moeder huilde
als de wind?
[p. 36]
Ostraka
Scherven die aan scherven vallen
en bij het vliegen in het rond
je tot bloedens toe verwonden.
Scherven van verwondering,
stuk voor stuk maar ook afzonderlijk
elk een schreeuw om een heelal.