[p. 131]
Chris Honingh
De overjas van Artemieff
Krachtenveld
Stal m’n stalen fiets
midden in de treincoupé.
Bestudeer een schedel
waarop niets meer groeit
dan ijzervijlsel en steels
zie ik de cirkelbaan
die op een kruin gedijt.
Is het koudwatervrees
die mij belet het hoofd
te strelen dat dobbert
op een uitgezakte romp?
Een spatbord klettert
tegen iemand aan; iets
verschuift, er broeit
wat in de mensenzee.
Alvorens mijn onedel
oog het oprecht gelooft
is magnetisme stomp,
ik heb nog wat geopperd
maar er volgt geknetter.
De buiging van de rails
wordt doorgegeven aan
mijn lichaamstaal. Vrees
voor onverstaanbaarheid.
[p. 132]
Veldsterkte
De maarschalk blaast zich op,
taptoe verliest zich in het ijle
territorium boven bivakmutsen,
gelegenheidsvuur. Aan een uur
ontspringt een dag en boven de
ogen wemelt het van gedachten
aan proefkonijnen, meisjesbillen,
gebroken tanden en lazaretten.
Dwaze Dina begint te kwijlen,
terwijl ze telkens zit te prutsen
aan haar negenoog. Haar pupillen
vernauwen zich en op den duur
verschijnen ze: opgeblazen kop
en roodomrande blik. Na achten
komt de laatste met oorverdovende
onzekerheid naar buiten zetten.
Na het zorgvuldig afgepaste rusten
brandt het innerlijke vreugdevuur
op het allerlaagste pitje. Beletten
zal ze niemand iets, bij tijd en wijle
maant ze de maarschalk: Zachte
heelmeester, met uw tijdrovende
behandelingen zult u driftkop
noch dwarskop kunnen stillen!
[p. 133]
Condensator harentwille
Dit is zonneklaar een mijnenveld
gras vermomd als glanzend koeienvel
maar dan zonder koe derhalve.
Bijgevolg ontbreekt de koeienhoorn
de benen kroon op elke herbivoor
waaronder menigeen zijn waterloo
beleeft. Soms werkt een beestentong
nog sneller dan een executiepeloton
en breekt de tijd voor een memento
mori eensklaps aan. In het weiland
zwaait de koe zonder al te veel elan
haar koeienstaart als ik haar gadesla.
[p. 134]
Grasmaaier
gebaseerd op I know what I like van Genesis
Ergens slaat het één. Het is lunchpauze.
De zon staat gelijk en ik lig op de bank,
waar ik ze steeds hoor praten.
Over gisteren, over vandaag; en Dina
spreekt zo graag tegen. Dikwijls gaat ‘t
over het weer. Vaak ook niet.
De conversatie stokt. Met veel moeite
heeft Wenkebach zich opgericht, maar
pasgeslepen messen snijden hem af.
Hij zwijgt omdat zij zwijgt. De muggen
dansen boven het afgemaaide gazon
en daarna slaat ‘t ergens twee.
De maarschalk ligt op zijn rug en ik,
ik ben slechts een grasmaaier – dat zie
je aan mijn manier van lopen.
[p. 135]
Van plus naar min
Ze ligt zonder lamp op haar rug,
vitrage bolt licht, maar zweeft vaag
naar de aarde terug. Het nooddier
leeft door haar steeds trager, zucht
komend en gaand tot berstens toe
gevuld met haar prachtige bloed.
Een vlakke hand beslaat de lucht,
maar daarin is het vliegensvlug
verdwenen. Had ze een klamboe
aan haar bed of een hoge officier
uit het regeringsleger om voorgoed
een eind te maken aan de plaag,
dan was er juist op haar manier
van overgave sprake. De heuvelrug
is niet onneembaar, een jachtstoet
loopt zelden in een hinderlaag,
wanneer ik het venster dichtdoe,
bijna neergeschoten op de vlucht.