[p. 286]
Anton Ent
In het ijs
1
Een zwaan in het wak. ‘Blijf zwemmen, blijf
leven, dagelijks breng ik je voedsel, kom,
geef niet op.’ De vorst is een snijdende
heerser die ons dwingt het huis in te gaan
waar wij, van verbondenheid koud, uitroepen:
je zult toch maar zwaan in de nacht zijn.
Onze takken kunnen de wind niet weerstaan:
in het ijs ligt de zwaan, zijn hals een dik
koord in kristal, een band zonder belofte.
[p. 287]
2
Een boot in het ijs, een wrak in een spiegel,
een klacht tegen gebrek aan zorgvuldige
aandacht, nalatigheid vloekt het stijf
nu het botenhuis leeg is, open beschutting
tegen oostenwind, hagel en sneeuw. Het touw,
strak in het glas, eist voor de schuldige straf.
Geen mens kan haar redden van de lekkages
maar wij leggen een hand op de rand en beloven
dooi en genezing, en een ontvankelijk drijven.
[p. 288]
3
Een roos in het ijs en in het donkerblauw
de dans van aandoenlijke belletjes, naar
boven geroepen, onderweg gefotografeerd.
Deze ster schijnt niet en witte knikkers
zitten muurvast maar wij, strijders op knieën,
spreken ze toe en beloven verlossing.
Hou vol, roepen wij, het water zal stromen
en je zult de vrolijke wind horen, ja, de zon
voelen zodat je deze lange winter vergeet.