[p. 380]
Wim Hofman
Gedichten
Mijn vader
is eergisteren negentig geworden,
en nu ligt hij in bed.
Hij begint zo zijn eenennegentigste herfst.
De zon schijnt door het raam naar binnen
op het behang en op het borduurwerk
dat hij eens maakte:
een stilleven met blauwe pruimen en groene druiven
in kruissteek, gevat in een eiken lijst.
De nachten, zegt hij,
de nachten zijn het ergste.
Hij hijgt. Hij is moe.
Hij zegt liever niets meer,
maar je vermoedt dat niet alles gezegd is.
Een bosje grijs haar
steekt quasi-aantrekkelijk boven de dekens uit.
Slaap maar, vader,
droom van iets moois
het mooiste dat je ooit in je lange altijd te korte leven zag,
de frambozenlimonaderoze avondzon boven de zee
bij Vlissingen, het weerlichten in de nacht
boven de zee bij het vissen, de maan
die als een zilveren vis uit de hemel kwam springen,
het ogenblik dat je beet had
en iets ongeduldigs aan je vislijn snokte,
alsof het zeggen wilde
Hallo, Hofman,
ben je daar nog?
[p. 381]
Aansporing in het riool of: sommige dingen hoef je geen tweemaal te zeggen
Toen zei de rattenmoeder ratjes
jullie hebben nu rattenhaartjes rattentandjes
laat ze dan ook zien ze zijn scherp
gemaakt om te bijten
bijt dus bijt geloof je moeder
bijt desnoods elkaar maar bijt
een rattenstaart kan stukken korter
een rauw rattenoor smaakt ook geloof me bijt
het staat wel stoer zo’n rattenoor
met een hap eruit bijt door
dat gepiep is niets let er niet op
oorbloed is voedzaam geloof je moeder
bijt altijd terug bijt geeft niet waar geloof me
gebruik je tanden zet ze in buik of keel of borst
vreet levend vlees zoals je moeder
loop in het donker bijt
knaag dwars door de harde taaie pezen bijt
wees laag en schuw behoedzaam sluw peuzel
zoek in het geniep naar zachte stukken
knauw in de blauwe taaie buisjes bijt
bloed is zo zoet zo lauw
zo zuur zo zout zo lekker
vol proteïne geloof je moeder
en goed voor de dorst die altijd doorgaat
trek een bloedspoor geloof je moeder
geloof je moeder nu maar
[p. 382]
Als je een regenworm bent zoals jij
Als je een regenworm bent, zoals jij, moet je vooruit
En achteruit leren kruipen
En moet je begrijpen, verstand heb je
Meer dan genoeg,
Wat onder de grond boven is.
En onder.*
En al ben je een bloot levend buisje,
Schaamte ken je niet.
Aan kou kun je wennen
Aan trui, jas of kous heb je niets.
Je kunt jezelf bewegen, toe maar, probeer!
Je moet je lengtespieren en je kringspieren
Beurtelings samentrekken, zo ja, goed zo,
Je maakt een soort golving met je huidspierzak.
Ik kan er niets aan doen,
We zijn niet veel meer.
Een, twee, drie, vier,
Zie je, zo schuif je naar voren,
Je borstels zorgen er wel voor dat je niet
Terugglijdt door de klei, vijf, zes.
Je kunt diep gaan, een meter ongeveer.
En mondje open, zo ja!
Fijn toch dat je niet hoeft te praten.
Open houden, dan werkt de grond
Zich als vanzelf naar binnen, eten heet dat.
Eten. Eet. Gegeten. Eet stevig door. Flink slikken.
Ja, een steentje doet wel zeer.
[p. 383]
Wat ziet je er toch gezond en fijnglanzend uit,
Mijn wormpje: je lange lijf haast roze en je kopje
Heeft de kleur van rode bessenwijn!
De volgende keer leer ik je copuleren,
Daar is niets aan
Het is even schrikken,
Maar je moet nu ondergronds.
Je vijanden hebben harde bekken
Daarmee trekken ze je zo de grond uit
Rechtstreeks de diedeladood in
Die nog donkerder is dan het leven.
Je moet daarom altijd en altijd en altijd
Tegenstribbelen, mijn wiebelewormpje,
En zo je korte leven rekken.
Luister je? Je luistert niet.
- *
- en je moet natuurlijk ook boven de grond weten wat onder is en wat boven en andersom