Leon Gommers
De sokkel van de gulzigheid
Op dit soort ochtenden slaapt het hongernonnetje naakt met het witte laken in een soort wrong over het lijf. Ze ligt op haar rug, met open handen en opgetrokken benen. De knieën liggen naar buiten en de voetzolen passen tegen elkaar – dan gaan haar armen omhoog tot boven haar hoofd, de zes armen in de beweging van een onvruchtbare Visjnoe.
Je kijkt al een uur.
Je verkent een A-mineur.
Je slaat Giannini’s snaren zachtjes op honderd manieren aan en kijkt en speelt met de littekens van het ziekenhuis maar verheugt je vooral op haar wakker worden.
De orde van de hongernonnetjes vind je zo’n beetje over de hele wereld, magerzuchtige dochters verdringen die van de mollige moeders. Sita zal echt geen moeder worden. Je kijkt niet zonder een beetje blozen op de tiende manier van blozen, die van opwinding, want de witte vlag bedekt het naakte bewijs; ik weet nog steeds niet of dat nou wel moest.
De gitaar gaat opzij.
Het is tijd.
Het ontbijt van bof.
bof, Claude Faraldo, 1971.
Soms is Sita mijn beste vriendvriendinnetje en ligt ongelooflijk weerloos en gemakkelijk te overmannen maar ik weet volgens haar nog steeds niet echt wat overmannen is. Soms trekt er een verzengende rilling door mijn lies maar ze ligt nog in diepe slaap, dwars op de sokkel van de gulzigheid.
De geurige voeten uit mijn basketbalschoentjes en eerst haar rijglaarsjes zoeken want het is tijd voor een theater voor twee. Mijn treurige teen schuift Sita’s boeken van Wilhelm Reich tegen de rapporten i en ii van Shere Hite naast mijn stapeltje van De bot van Günter Grass en Het zingende gras, De zomer voor het donker en Martha Quest, Doris Lessing.
‘Liefde…’
Dat idioot standjesboek van de boekenclub, een soort zestiger-jarenporno uit een boekenclub op mijn zestiende jaar van mijn oom Broer cadeau gekregen met foto’s van vrouwen die nog minder zweten dan Meryl Streep in zo’n beetje alle films waarin Meryl speelt.
Dat boek moet weg.
Die broek gaat flap uit.
De zwarte judobroek met de touwtjes gaat aan. De wijde pijpen van opeens een soort landarbeiderbroek gedompeld in zwarte Dylon no. 18 wapperen rond mijn blote enkels met iedere lekker koude stap op de stenen vloer van mijn alleskamer.
Bloedsinaasappels persen.
Naranjas de sangre.
Klimt in korte klanken omhoog maar ik weet eigenlijk niet hoe ze heten maar ze zweten zelfs bloed uit hun wasvette poriën en smaken beter dan welke sinaasappel dan ook en eigenlijk is alleen de naam bloedsinaasappel al dik in orde.
Gaz.
De loodzware gasfles gaat open en de spin vlamt op met een doffe plof. De pan landt lawaaiiger dan ik wil op het gietijzer en het vuur suist en als het weer stil is kijk ik of ze nog slaapt.
Si.
Mantequilla.
Klinkt stukken beter dan roomboter. De tweedooierige eieren zijn in huis maar vandaag worden ze gewoon geroerd en mogen ze afkoelen, nu zacht op de rand van de kom breken.
Huevos revoltos.
Klinkt beter dan roereieren.
De roos in de fles omzeilen en een plaatsje zoeken waar een paar dunne rechthoekige broodplankjes voor een sneetje witbrood op gaan.
Roereieren voor een onvruchtbaar jongensmeisje. Een keer aan de pan schudden en de eieren breken en met een stille houtspatel rustig in een vierkwartsmaat loskloppen. Het sist en het spettert vet en de boter verbrandt licht op de veelste grote spin met zijn blauwe vuurkrans, uitzetten – de zwarte gordijnen zo geruisloos mogelijk dichtschuiven.
Door de melkglazen ruitjesdeur valt nog wat licht en ik zet mijn twee borden met een barst op tafel. Mooi dat er barsten in dingen bestaan want dan kan er nog iets van buiten naar binnen glippen.
De geur van sinaasappelsap.
Niet te veel brood want dit ontbijt heeft een machtig achterafje en ik sluip op snelle voeten naar de sokkel en kijk naar de zon op haar kin en jukbeen en die wimpers als kammen.
‘Sita.’
Zwarte ogen slaat ze traag open.
‘We hebben het over bof…’
Ze trekt ze tot smalle spleetjes.
‘Het gaat over een wijnverkoper. En een kleedstertje.’
Sita stroopt het laken loom van zich af.
Sita doet, gelukkig maar want wat moet je zonder dat gefrunnik, iets onduidelijks met het stroeve haar.
Sita krabbelt op en rolt op haar buik om op haar ellebogen te gaan liggen en die benen eindelijk over elkaar te slaan. Als meisjes wakker worden gedragen ze zich ondanks allerlei bevrijdende boeken toch weer even ongelooflijk fatsoenlijk.
Gelukkig maar want blote meisjes snappen eigenlijk niet wat ze jongetjes als ik aandoen.
‘Faraldo is een Fransman en daarom heet monsieur Claude en monsieur Claude heeft zichzelf een eerbaar vak geleerd: filmen. En in zijn film bof zet hij het meisje van de dorpswinkel in een etalage maar vooral op haar hurken. Zit zo met een paar spelden tussen haar lippen een onzijdige kleedpop met verschrikkelijk dorpse spullen af te kleden.’
Sita kijkt serieus.
‘Hoe verschrikkelijk?’
‘Mantelpakje.’
Ze kijkt weg. Dit is haar al te machtig.
Ik geef Sita haar slipje.
‘Beige, dat mantelpakje.’
Sita rukt met haar kinnetje en trekt haar neus op tot aan haar voorhoofd, gatver, valt met haar trollenkop en al achterover en trekt het slipje liggend aan waardoor ze haar achterwerk van de matras van de sokkel moet lichten en ik heb nog nooit van mijn leven zoiets gezien, een trol die haar achterwerk opwipt.
‘Acryl of nylon en koperen knopen met ankertjes aan een bloes, een marinestreepje, natuurlijk blauw en wit, de gewone bloes van corpsballerina’s. Maar dus wel alles in zwart-wit.’
Nu komt ze helemaal wakker overeind.
‘Koperknopen en ballerina’s? Woo…’
Sita maakt even dik theater voor het jongetje en schudt een vette namaakril uit haar lijf.
‘Volgens mij verzin je dat, viespeuk.’
‘Soms wel, maar vandaag niet. Die wijnverkoper zeult de godganse dag met kratten goedkope waarschijnlijk paarse tafelwijn.’
Slip zit om lijf.
‘Zwart-wit, lieve Sita, zei ik dat niet?’
En weg is het naakte bewijs. Maar met meer kleren is er wel uitzicht op een nog spannender voorafje, sommige meisjes weten niet dat het ‘t allerleukste is ze eerst helemaal aan te kleden.
‘Loopt op die dag langs haar klerenwinkeltje in een soort wit werkpak. Hij heeft van die Britse bakkenbaarden, hoofdrolspeler in een Dickensverhaal of zo, zeeman van een eeuw geleden, of uit de jaren zeventig, James Onedin of zo, daar wil ik vanaf – alles komt terug maar ziet er dan toch weer anders uit – maar onze dorpeling is verder gewoon keurig gekapt – haarscherpe zijscheiding.’
Sita kijkt op.
‘Ai. Is-ie eigenlijk wel leuk?’
Sita kijkt op en verzit bijna onmerkbaar zoals alleen nieuwsgierige of verraste meisjes kunnen verzitten, en dan opkijken.
‘En of. Hij versteent bij de aanblik van haar dikke bovenbenen, witte zuilen van bovenbenen, vooral zo breed vanwege dat hurken. Het puilt uit, het dijvlees kan nergens meer naar toe. En dan ziet hij daarboven opeens ook nog eens die brede haarband die over haar oren en onder het halflange maar vooral blonde haar verdwijnt, in een soort Emma Peelkapseltje met een ponnie; alors, stupéfait kijkt de huis-aan-huisbezorger in haar gezicht en ze heeft ogen groot als… als ogen.’
Sita steekt een vinger op.
‘Mooi gezegd, jongetje. Ogen zo groot als ogen, duidelijker kan niet.’
‘Mondje toe rijmt niet op Sita, maar goed. Ik zal het beter vertellen en ook met een beetje gebaar en zo zal ik mij eens buigen…’
‘Buigen?’
‘Zijn ogen dwalen…’
‘Naar die dikkige benen,’ neemt Sita over, ‘want de wijnverkoper is een vieze wijnverkoper met een vunzige blik en een hitsige kop vol liederlijke gedachten, kortom, een smeerlap.’
Je luistert naar Sita.
Je weet dat je soms meer een horige dan een lijfeigene bent.
Je weet dat je en lijfeigen en horig in één keer kunt zijn.
‘En of. Maar vergis je niet in dat kleedstertje. Une petite salope; heel, heel erg traag spreidt madam haar benen en zo gunt ze hem een blik op haar buitengewoon witte kruis in een flanellen dorpsonderbroek en gehurkt zittend gaan die benen wijd en wijder en dat ook nog eens een heel, heel erg onbehoorlijk lange tijd en hij kijkt verbijsterd tegen die gespannen onderbroek met het wijnheuveltje aan en dan is onze venter helemaal verkocht.’
‘Hoe weet je dat?’
‘Zijn houten krat wijn klettert bijna op de grond.’
‘Worden die twee minnaars?’
Sita heeft niks met mensen die trouwen.
Minnaars, daar heb je wat aan.
‘Nee. Ze trouwen meteen. Zijn krat klettert op de grond in een stil Frans morgendorp. Het kleedstertje is eigenlijk een jong naaistertje met goede vooruitzichten op een fijn lopende klerenwinkel met een kleermakerij voor extra knoopsgaten en verstelwerk. Wacht even, jij ook nog meer kleren. En ik bak een omelet voor straks.’
Sita staat op.
‘Straks? Je hebt geen mesthoopjes aan,’ zegt Sita die achter mij staat met een oogpotlood in de aanslag. Mijn sokken kent ze alleen maar als rondzwervend katoen dat nogal kazig kan zijn.
‘Waren ze allemaal op?’
‘Ik hoef niet zo veel aan.’
Ze staat nog steeds achter mij en trekt een streep van mijn judobroek over mijn rug omhoog, iets wat mij even doet krimpen, ze spot een beetje en spotten lijkt mij vooral de juiste plaats van de dingen vinden maar schone sokken heb ik geloof ik inderdaad niet meer in huis en ik heb in die hele vrouwenbeweging nog nooit een vrouw gehoord die niet over sokken begon.
‘Je moet wel bij de les blijven, hoor je?’
‘Wacht…’
Als ik mij omdraai staat ze klaar.
Ze wacht gelaten want weet nog niet maar toch ook weer wel waar het
verhaal eindigt en eist theateraandacht voor het meisje en steekt met een zucht haar armen omhoog in een soort kind heeft slaapjes gedaan en oude man moet aankleden.
Mijn eigen mouwloze T-shirt.
‘Meer krijg je niet.’
‘Wu. Hoe zit het met dat uitkleedstertje en die knecht, die twee worden dus helemaal geen minnaars? Ik wil schoenen.’
‘Ze worden geen minnaars, nee.’
‘Ze trouwen dus meteen?’
‘Jawel, meteen. Wat wil je dan, met hoogstens anderhalf uur film?’
‘Echt waar? Waar halen ze de pastoor vandaan?’
‘Tussen twee shots door van zijn bicycletje getrokken en in zijn soutane gevat, net zo makkelijk, en ik wou dat jij overal soutaneuze knoopjes had. Ik zou je de hele dag inknopen om je weer los te mogen knopen.’
Ze stapt in rijglaarsjes met hoge hakjes.
Het rijgen van de lange lange veters rond de scherpe boldertjes en dan mag het jongetje zich verheugen op wat later weer komt.
Door haar mestgeur van diertjes en zwarte schoenpoets zwerft dat ogenblik van Sita met een kruik Rosé d’Anjou, een vloeitje en een brokje Ketama door het hoofd. We liggen ergens op een vloer met een keukenladder en daarop ratelt en tikt een projector met twee spoelen.
Louis Buñuel, Dagboek van een kamermeisje, 1964.
De zwarte ogen van Jeanne Moreau.
De zwarte ogen van Sita liggen in een krans van licht vanwege de Ketama en mijn handen al de hele tijd op haar bovenbeen zonder dat je er verdacht bent dat zoiets gevolgen heeft en zonder te weten dat meisjes ergens op uit zijn.
En opeens ritst het koper en graait en woelt de koele hand van Sita, het gaat allemaal razendsnel, een gloeiend vuurlint dat meteen uit mij wegschiet, het meest juichende pijntje ooit duurt altijd te kort en dan die spottende blik van Sita.
Dat het binnen vijf tellen afloopt.
‘Hoe dan ook, nu zitten de jonggetrouwden de hele week in een veelste klein keukentje aan een veelste klein maar mooi keukentafeltje, van hout natuurlijk, en hebben dag in dag uit een eenvoudig bord met huis-, tuin- en keukenhapjes in een tête-à-tête grandeordinaire.’
‘Ze happen heel smakelijk…’
‘En savoureren intimiteitjes zo smakelijk dat je zelf ook op een keuken-
stoel wilt gaan zitten, en dan wiebelen met je voet, ja. Hij lijkt verschrikkelijk veel op deze stoel, goed?’
Omelet met een houten spatel half op een bord schuiven en dan het volgende bord en de omgespoelde mosterdpotten met sinaasappelsap op de houten tafel en Sita uitnodigen om te gaan zitten en wel nog een van mijn potloden en een kladblok wegschuiven.
‘Gaat u zitten.’
Schuif een stoel naar achteren en schuif hem ook weer aan en maak nog meer heel ernstig theater voor het meisje zonder verder wat te zeggen.
Theedoek met ruitjes uitslaan als een servet.
Theedoek met ruitjes zwijgend op tafel leggen.
Theedoek nummer twee met ruitjes uitslaan tot servetje nummer twee.
Tegenover haar plaatsnemen.
‘Ik hoef het niet te zien, hoogstens te merken. Maar jij moet hoe dan ook wiebelen met een voet. En die wijnverkoper heeft net als ik een elleboog op tafel en een handpalm onder zijn kin en dan kijkt hij gewoon de hele tijd hoe zij heel zuinigjes kijkt want zij weet wat er gaat komen. Wiebel je al met je voet?’
Lijzige Sita eet lekker langzaam en je tuurt naar haar gekauw en je prikt soms zelf een vorkje in de zacht suizende alleskamer en je weet dat haar geschoeide voet rustig wiebelt en als het niet zo is dan is het ook goed want lang leven de verzinsels.
‘Moet zij nou de hele tijd naar die loerende man kijken,’ zegt Sita luchtigjes, haar duurt het allemaal te lang, geloof ik, en ze rilt opnieuw de namaakril bij de gedachte aan een vieze man.
‘Niks zeggen…’
Hoe hij tussen twee dorpse wijnverkopershapjes door met een vork iets uit zijn holle kies peutert, want zo zijn ze, de dorpse mannen.
Dat zeggen haar grote ogen zonder het venijn dat nog wel eens door lieve Sita’s aderen stroomt waarschijnlijk omdat het ontbijt van bof haar het hof maakt en ze trekt een ai-pijnlijk gezicht want met zijn vork vervaarlijk in het dorpse hoofd gestoken peutert onze huiswijnverkoper zich helemaal scheel tussen zijn tanden.
‘Staat dat ook in het script? Je moet natuurlijk wel blijven vertellen.’
‘Niks zeggen, de wijsvinger past precies als een pen in pennendoosje in het geultje van de bovenlip en de regisseur zegt: jij zwijgzaam eten.’
‘Rare zin. Geen muziek?’
‘Nee.’
‘Geen tekst?’
‘Daluk.’
Dit ontbijt, het middageten en ons avondmaal duurt fantastisch lang en doet mijn ingemetselde klok zonder getalletjes naar adem snakken; de secondewijzer komt maar niet vooruit.
Je snuift de bitterzoete geur van lichtverbrande boter in onze alleskamer op en je kijkt naar het meisje en keuvelt van tijd tot tijd met je ogen.
Je weet wat het wijnjongetje doormaakt, Sita.
Je weet wat hij in zijn liezen voelt; soms het schrokken van het vlees in de wijde broek en dan van die korte samentrekkingen. Er zweemt foelie en er is hier een wiebelvoet te besnuffelen.
Ik zak een beetje onderuit.
Ik zie de voet ongeduldig rondjes draaien.
Ik zie hoe de voet van Sita ongedurig wiebelt, zij kijkt heel zuinig als ik mijn stoel met schrapende poten in een holle stilte naar achteren schuif en van mijn houten zitting glijd.
Zodat ik op mijn knieën land en zij haar pias met zijn zwarte ogen en kortgeschoren haartjes net boven de rand van de houten tafel ziet uitkomen.
‘Hij smakt, de wijnverkoper. Een heel erg wenselijk geluid dat alle Franse kleedstertjes gelukkig maakt.’
Mijn holle stem onder ons tafelblad.
‘Smakken?’
‘Dat wijst vooruit op het echte snoepen met iets dat mummelmond heet.’
‘Mummelmond?’
‘Bijna tandeloze bekjes met dikke lippen. Die twee kauwen zich het huiselijk geluk binnen, zo langzaam dat de klok z’n wijzers niet meer vooruit kan duwen en spijt krijgt van het gedram in de afgelopen tijd. Waar was je?’
‘Niet doen…’
Iets met wens en bevel.
Ik kijk dus alleen maar.
Ik kijk zo’n beetje als de woordenloze knecht.
Ik kijk naar het bordje met zo’n scherfje uit de witte rand getikt tijdens een ongelooflijk oude afwas, zo’n beetje gedaan voor onze geboorte; ze heeft haar bordje leeg en het blijft raar dat ze thuis zo heel anders is dan buiten en ze zakt een beetje onderuit en wacht op mijn tekst.
‘Nu snuift hij, Sita…’
Sita kijkt naar het potlood op het vergeelde papier: haar tekst verschijnt in grijs B3 en ik scheur het papiertje uit de stilte los.
Ik weet wat er gaat komen.
Dit is wat het jongetje al meer dan een jaar doet zonder maar een dag over te slaan, behalve de laatste dagen ziekenhuis dan, en wat telkens op een andere manier op hetzelfde uitdraait, en ik sta twee keer klaar om dichterbij te glijden.
Ik wacht op haar tekst.
De lens neemt de kruimels van het maaltje in beeld en wijkt naar achteren als de bezorger de tafel met zijn rug optilt en de vork van tafel doet vallen, wenselijke afwijking van ons draaiboek, en hij wijkt naar achteren nog voordat de stoel van het kleedstertje in beweging komt.
Sita leest haar tekst op.
‘Toetje…’
Ze kijkt een beetje bestraffend want ze ziet geen toetje en soms weet de bezorger niet of straf ergens toe dient of prettig is om te krijgen.
‘Toetje? Ik heb niks gezien wat daarvoor doorgaat. Zorgt onze bezorger eigenlijk wel goed voor zijn verse bruidje…’
‘Zorgt goed voor haar, ja. Zou voor alle meisjes kunnen zorgen, ook de hele grote die ze vrouw noemen, Emma Goldman, nou vooruit dan, Anja Meulenbelt, Djuna Barnes, een paar buurvrouwen, Shere Hite, Virginia Woolf en de grote kleine Doris Lessing en voo…’
De stem klinkt hol onder de tafel en smoort als de open mond zich op de zachte binnenkant van haar dijen vastzuigt.
Twee vingers tippelen langs de rand van haar stoel en ik laat ze dan alle vijf los en onder het shirt over het koele vlees krauwelen om met mijn andere hand een rijglaarsje vast te grijpen en heel erg goed vast te houden: hier blijven jij zon van mijn leven, altijd volle maan in een heldere nacht.
Niet helemaal overtuigd maar met wel al een beetje instemming en met half gesloten ogen kijkt ze op haar wel heel erg levenslustige bezorger neer. Ik dring snel aan en tast door en hou die geschoeide voet stevig vast – het is maar goed dat zelfs klamme katoentjes opzij geschoven kunnen worden.
Zicht op schelvislevertje.
Zoeken en woelen en bidden met de tong en haar lauwe zilt proeven en voorzichtig openmaken en madam eerst nog even tegenhouden want het halfgekleed verbod smaakt beter dan de naakte uitnodiging, volgens een of andere tante uit de vrouwenbeweging zou er zonder de katholiek geen seks bestaan.
Met mijn toestemming wipt Sita een bil omhoog om langs die magere benen haar slipje naar beneden te rollen dat overbodig in de rest van de morgen bij een stoelpoot mag blijven liggen.
Sommige bezorgers bidden een onbehoorlijk gebed op hun knieën en dan is er eindelijk en overal de geur van foelie en hier kruipt de knecht uit het jongetje te voorschijn – maar hij houdt haar leren voet stevig in zijn greep.
Dat andermans lijf nooit dezelfde warmte als dat van jou heeft, ik schraap licht met mijn tanden een witte voren over het vlees, een voorzichtig teefje met scherpe tandjes pakt haar jong op om te verslepen, meer beet heb ik niet nodig, omlaag nu, zilte dauw het lauwe zweet in haar knieholte.
Terug naar het brakke okseltje nummer drie, foelie zwerft door de geur van een doorstoofd zwaluwnest op een hooizolder.
Je laat los.
Je zet even twee handen naast je knieën.
Je kijkt want hier kun je altijd naar kijken en je merkt dat ze zonder maar een beweginkje te maken wacht. Uitstel maakt de knecht meester over het geschoren en o zo prachtig onderbuikje.
Dat zich glinsterend verder opent. Onder mijn broeiblikken geurt de katoenen anjer bij de stoelpoot minstens zo veel als het blote vlees van haar gladde onderbenen.
Je begint altijd links, raar dat je zoiets te binnen schiet, net als met lezen. Dan werkt je tong sterker en dit gebruik is vermoeiender dan praten en je weet dat je nu nog een keer naar haar op moet kijken, onder de tafel vandaan, voordat je weer naar de hele gladde schelvislevertjes keert.
Ze trekt haar vrije been op.
Ze zet haar geschoeide voet op een spijl van de keukenstoel en ik raas met mijn blikken langs de stoelpoten omhoog.
Ze gluurt met haar ogen halfgeloken tussen de tafelrand en haar eigen benen naar beneden, in de kleine diepte, ongeduldig, in dit theater wordt gekeken en bekeken. Dus wordt ze weer de meesteres en komt iets meer naar voren, duwt haar natte vlees rond mijn jongetjesneus en dwingt en bezweert het jongetje op zijn knieën en trekt haar been helemaal op tot op de zitting om haar rijglaars vlak bij mijn soms al verkrampte tong te bieden.
Losknopen.
Over de warme voet uitdoen.
De geur van schoon zweet en schoen, de smaak van voeten, ik wil voor
altijd op dit plekje zijn en hap naar de teen. Mijn tong wringt zich tussen haar tenen, die voet trilt een beetje.
Schokjes omdat het veel wordt maar dan krijg ik haast en jakker sneller dan ik eigenlijk wil langs de bolle kuit en schiet met mijn tong een snelslak over de knie en wil hier ook wel stoppen maar land met een mond over veel open vlees.
De duimen duwen zich meer wit dan rood verspreidende vlekken in het vlees van mijn hongernonnetje, mijn neus glijdt weer door het vocht want jongetjes snuiten graag in andermans zakdoekje, ik vul omhoogschietend even haar navel, iets waar het meisje het een beetje benauwd van krijgt, te veel druk op het schroefje van wild vlees.
Ik de bezorger ben opgestaan. Het trekt in mijn achterwerk en het lid schrokt en ze haalt haar ogen niet meer weg.
Ik zie hoe ze mijn T-shirt weer uitdoet, deze kijker wil alleen kijken en haalt veel adem bij die naar buiten wijzende tepels van de kleine schele borsten, ik recht mijn rug, kom weer naar voren en haal het wijdbeens zittende meisje aan ik dring zonder weerstand naar binnen, het is daar warmer dan ooit, om weer uit haar te komen – wat ze niet leuk vindt en ik voel de harde hak tegen mijn achterwerk.
Ik trek me daar niks van aan en zoek een tepel en blaas warme lucht langs de borst en zoek naar de donkere blikken daar in de hoogte waar meisjes thuishoren.
Ik ben een jongen van ogen.
Ik kijk graag op een klein beetje afstand en vind het helemaal niet erg als ze terugkijken want haar ogen zijn altijd al het mooist van al geweest, toch weer geblazen, mistral pequeño, warme lucht tegen het weke vlees en kneden en vastzuigen en dan zoveel mogelijk in de mond nemen. Mijn begroeting is allang een eredienst maar ik weet dat ik haar niet te veel moet geven en ook moet dwingen.
Ik kijk weer op naar het meisje, zuig nog meer van die melkig naar binnen gerichte blikken op, haar ogen worden altijd donkerder en tijdens het eerste schokken zullen ze troebel zijn.
Ze trekt haar benen verder op.
Ze heeft twee voeten op de zitting.
Ze laat zich bekijken en hier begint mijn gebed voor Sita pas echt, de zweetgeur vermengd met elastiek en klam katoen, de meisjeslucht dat tussen de vouwtjes van vlees van vanille naar foelie rijpt.
Sita offert dan een benige wreef aan mijn lippen en mijn tanden schuren
de zwart gelakte nagel voordat mijn mond zich om haar teen sluit die met een rake trap tegen mijn kaak wegschiet en weer op de stoelrand eindigt. Haar vingers halen de schaamlipjes net zo rustig als ongedurig van elkaar.
Proeven nu.
En weer terug.
Je mag er alleen maar naar kijken en aankomen niet.
Je begint het onderzoekje en dan is er geen tijd voor andere gedachten dan doodgewone gemeenplaatsen over de smaak die iets zilter is dan schelvislevertjes.
Je bestudeert de randjes in de opgezette en hoge met je tong opengewerkte schaamheuvel in de kleur van kieuwen en grijze garnalen en jongetjes als ik zijn niet bang voor gemeenplaatsen.
Parelmoer die binnenkant.
Zo zacht en sterk als rozenblaadjes dat opgerekte binnenvlees.
Zo ongelooflijk lauwnat en zacht en week daar waar de vinger heel voorzichtig in ronddraait om al haar gedachten te verdringen en het vlees te laten zingen en dan is er geen denken meer maar honger.
De tong raspt over het knobbeltje boven in haar geslacht waardoor ze licht opveert en haar eerste gedachte weg suist en iets van kreunen wordt. Het roze vlees van de kieuwtjes is zo zacht en zo gespannen dat je bang bent je tong dwars door het vlees te duwen als waren het schelvislevertjes die je tegen het verhemelte kunt laten barsten.
Omdat zij haar bekken naar voren drukt begraaf ik mijn snuit helemaal in haar prachtige geschoren onderbuik en zo dwingt zij mij door mijn neus adem te halen wat meer op lucht slobberen lijkt.
Je voelt je eigenlijk onderdanig.
Je lacht zo’n beetje met volle mond.
Je mag deze slobber nooit overslaan, er is de geur van vermolmd hout en je snuffelt als een straathond in een herfstbos.
Mijn linkerhand omsluit haar koele voet op de spijl en mijn speeksel is een loslatende draad en ik reis langzaam omhoog terwijl mijn buik en handen over haar natte lichaam slepen.
De stoelpoten komen van de vloer en zij helt iets naar achteren als ik over haar heen ga en ik houd haar tegen om haar met mijn blikken te dwingen als mijn schrokkend ik het natte vuur binnengaat.
Het schokje doet haar lege hoofd nu bewegen en lieve Sita lome Sita maakt haar eerste fijne geluidjes en zij schokt onregelmatiger en harder en
dreigt onderuit te gaan daar op die zetel van mijn dwang en ik dring zo ver mogelijk op.
Er is wat weerstand.
Ik hou van dit soort weerstand.
Ik til haar van de stoel en zij zakt traagjes over mij heen en mijn handen werken hondsbrutaal nu. Een vingertop dringt haar achterwerk binnen en ik weet hoe het daar ruikt, in het donker groeien en verrotten kleine zwarte plantjes, de geur van verregend mos en schors in een drassig plantsoentje, en er parelt opeens heel zout zweet op het voorhoofd van de maanzieke hond die het op een raggen zet.
De trillende voet op mijn rug.
Haar schokjes terwijl strakke spiertjes zich als een knedend en gloeiend net van vlees om mij sluiten. Haar korte geluidjes die bij haar eerste keer klaarkomen in rust eindigen.
Ik kan haar niet houden en val opzij.
De stoel laat ook al niet los en helt mee.
De stoel komt op één achterpoot te staan. De bidstoel tolt een beetje op die ene poot en helt heel erg langzaam zijwaarts en Sita giechelt iets over een en of maar ik wil haar nog veel langer onderwerpen en het op een tweede keer raggen zetten.
Ze grijpt naar mijn hoofd.
Ik sleep ons naar de sokkel en leg haar op haar buik en dan verschijnt opeens Gata in zwart fluweel, traag en met dichtgeknepen ogen, zet aan en springt vooral met achterpoten en soepel en achteloos op de sokkel waar ze gaat liggen en kijkt. Waar ze met haar zwarte kattenkop lijzig en beledigd alleen maar kijkt.
Sita kijkt achterom.
Ik zet handen aan weerszijden van haar heupen, ze verzinken in het matras en mijn buik schurkt over haar ruggengraat als ik over haar heen sleep om gewoon haar mond te zoeken en ik werk ondertussen met mijn dwingende knie haar benen weer van elkaar in een spreidstand en dan steekt ze haar billen verder omhoog en is het tijd om terug te gaan.
Haar kontje.
Alleen maar naar kijken.
Maar aankomen zeker niet.
Ziet eruit als een hazelnootje.
Het ruikt en smaakt daar een beetje bitter en Sita wordt onmiddellijk slapper als mijn tong het gebed hervat. Ik voel hoe mijn eigen kringspier zich
samentrekt en iets of iemand trekt de gloeiende draad van genot naar een uitweg zonder dat iets mijn geslacht ook maar aanraakt – begint dat stuwen.
Nu gedachten.
Nu lullige gedachten.
De slechte en dan ook nog eens lelijke voetballer op links kan geen deuk in een overrijpe tomaat schoppen, zulke dingen helpen.
Het gevaar neemt af.
Dat stuwen luwt en het kan opnieuw beginnen.
Ik kom weer omhoog, trek het jongetje dat als eerste opstaat door de bilspleet, kruip over haar holle rug omhoog en leg mijn pijnlijk harde tepels op haar warme schouderbladen.
Dat haar achterwerk omhoog klimt en haar gladde schelvislevertjes nat over mijn net zo natte bovenbeen glijden het doet haar wrikken en wiebelen en ze dringt zich naar achteren.
Ze kijkt even troebel opzij.
Het zwart van haar ogen is heel donker.
Haar zwarte haartjes met een rode vlam plakken in van die nesten zeewier en zweten vanille en haar achterwerk klimt omhoog en ik stijg weer op en ga snoeihard en glijd naar binnen.
Langzaam.
Sneller nu.
Dan het fantastische raggen.
Meisje moet minstens twee keer komen. Meisje is alleen maar gebogen rug en achterwerk en ze werkt haar handen naar voren om met haar hoofd tussen haar ellebogen te zakken en dan pas mag mijn eigen hoog juichend pijntje.
Dat onhoudbaar wordt.
Het levensdraadje wordt gloeiend uit mijn onderbuik getrokken en Gata komt weer aanstrijken en gaat zo’n beetje tegen de door haar buik zakkende Sita aanliggen als ik uit mijn eigen gulzigheid begin weg te schieten.
Mijn Gata spint garen.
Ik haal mijzelf uit Sita want zonder het knedend en walsend vlees vrij wegknallen is het allerlekkerst wat er is en Gata kijkt met haar dikke kattenkop in de zwarte bontkraag gedoken toe.
Jammer voor de kat. Maar Gata knijpt haar ogen sussend dicht. Mijn kat ziet mijn lid schrokken en de handen van Sita graaien blind naar achteren en kunnen het vlees even beetpakken en loslaten en dit is de vuurdruppel die
doet overlopen en het zaad spat in melkdraden op het prachtige kontje van lieve Sita.
Het vlees ligt.
Op lieve Sita lastige Sita drogen de velletjes.
Het zachte suizen in mijn zwarte alleskamer.
‘Het is wat, daar in die Franse dorpen.’
‘Die Fransen zijn gek op eten.’
‘Leuke film, maar is er na dit gedoe eigenlijk ook nog een clou?’
Luie Sita blijft met een hand onder de kin op haar buik liggen en haar prachtige borstjes bungelen wat en sommige meisjes willen niet weten dat jongetjes dat gebungel mooi vinden en dus trappelen haar zwetende onderbenen argeloos in de lucht.
‘En of. De vader van de bezorger komt in huis wonen en begint ook iets met de dochter. En dat gaat de hele tijd gewoon goed.’
‘Wist wel dat die Faraldo een viespeuk was. Heeft dat iets met ons te maken?’
‘Ik denk het niet.’
‘Hoe lang duurt die film?’
‘Negenentachtig minuten.’
‘Dan ben je nog niet klaar.’