George Moormann
De vingerwijzingen van een veldheer
Chris J. van Geel
Marcel van Eeden stuurde mij onlangs per e-mail een foto van zijn werkkamer. Opvallend is dat deze beeldend kunstenaar, net als een schrijver, werkt aan een bureau. Het toetsenbord van zijn computer is weggemoffeld onder een tafelmodel lessenaar waarop een fotoboek staat en waaraan allerlei na te tekenen knipsels, het meest foto’s uit tijdschriften en een kopie van een oude omslag van Tirade (maar daarover later), zijn bevestigd. Op een voorzetscherm van een televisie die waarschijnlijk nog uit de oertijd van Philips stamt, ligt – lekker glad – een vel papier dat nauwelijks op zijn tafelblad past. Er is nóg een venster op de wereld zichtbaar, dat overigens wel functioneert zoals het bedoeld is. Het is het beeldscherm van zijn computer. Ook al werkt Van Eeden ‘ouderwets’ met potlood, het is duidelijk dat de digitale revolutie zijn deur niet voorbij is gegaan. Sterker nog, zonder deze uitvinding, deze handige en hedendaagse toegang tot de buitengewesten, zou Van Eedens Hof niet compleet zijn. Van Eedens ‘ezel’ staat binnen en niet zonder reden. Hij kan nu ieder moment, zonder schetsboek, de elektronische snelweg op en is in een mum van tijd, zonder aan regen- en windvlagen te worden blootgesteld, waar hij wezen moet.
Van Eeden tekent niet naar de natuur. Hij is dan ook niet geïnteresseerd in de natuur buiten, maar op zoek naar de wereld zoals die bestond voordat
hij geboren werd. Hij gebruikt ansichtkaarten, advertenties, foto’s (‘als ze maar niet kunstzinnig bedoeld zijn, daar kan ik niets mee’), filmstills, gebruiksaanwijzingen (het beeld maar ook de onder- en bijschriften), ja eigenlijk alles wat gedrukt is vóór 1965. Dit hiervoormaals dat zich meestal in de jaren vijftig afspeelt is een gedocumenteerd verleden en reikt zo ver als de werklust van Van Eeden groot is. Met een deadline in het vooruitzicht kan hij wonderen verrichten. Voor deze Tirade bijvoorbeeld tekende hij in een paar weken tijd een schitterende collectie Hollandse folklore bij elkaar, waarbij hij zelfs een keer drie tekeningen (‘kleintjes’) op een dag haalde. Twintig stuks verdeeld over vijftien pagina’s. Best een flinke serie maar peanuts vergeleken met de 497 tekeningen die hij, keurig gerangschikt, in 1996 maakte voor een Haagse galerie (blikkerend staal, operatiescènes, veel binnen- en buitenbrandjes maar ook ouder werk, stemmige stadsgezichten van Van Eedens geboorteplaats Den Haag). Aantallen die niets zeggen over de afzonderlijke kwaliteiten van de tekeningen maar wel een mededeling doen over de vreugdedronken hartstocht, de gedrevenheid waarmee Van Eeden zijn Hof van Eeden bevolkt.
De afgelopen maanden bezocht ik een aantal keren het Teylers Museum dat een solo-tentoonstelling aan Marcel van Eeden wijdde. Natuurlijk was
ook ik onder de indruk van zijn ‘zwarte kunst’, zijn potloodtekeningen die je de sensatie geven te kijken naar zaken die je waarschijnlijk nooit zo zag maar die je je wel zo herinnert. Het gevoel dat je hier eerder was. Prachtig uit-getekende spoorwegstations die voorgeven verlaten te zijn (niets is minder waar), berglandschappen die lijken weggelopen uit de reisboeken van je grootouders, statige huizen die zich spiegelen in vijvers waar verder niemand of niets te zien valt (zo stil is het), stadstaferelen waar het winkelend publiek zich nog vergaapt voordat het zich vergrijpt, nieuwbouwwijken die ondanks dat ze er lelijk uitzien toch niet van deze tijd zijn, honden die op stofontwerpen lijken, stoffen die op honden lijken, portretten waarin je die en die herkent (maar die leeft toch nog?), tegeltableaus, nog meer branden, gebruiksaanwijzingen die je al eerder tegenkwam (alleen de nummering is anders), uitvergrotingen, details en ook clues waarmee we de detective zelf op het spoor kunnen komen.
Een van die door de kunstenaar uitgezette sporen is een briefkaart waarop een afbeelding zichtbaar is van een potloodtekening die hij in 1994 maakte. Deze tekening van 19 × 14 cm kon ik heel precies duiden. Dit komt omdat, op zich al bijzonder, het beeld volledig uit tekst bestaat (pure verbeelding dus):
Lange tijd heeft de heer Spandau naar een bevredigende hobby gezocht. Hij kon goed tekenen en schilderen en was aardig thuis in de geschiedenis. Een combinatie van deze twee heeft hij nu gevonden. Overdag doet hij zijn dagelijkse werk in een boekhandel,
Maar ‘s avonds
is hij veldheer
over legioenen.
Vooral als je weet dat Van Eeden ook nog werkzaam is als bibliotheekmedewerker, ben je snel geneigd aan te nemen dat de kunstenaar het hier met enige zelfspot over zichzelf heeft. Natuurlijk speelt Van Eeden hier een spel met ons en is het half waar en half onwaar. Waar is bij voorbeeld dat hij al vroeg wist dat hij ‘iets met het verleden wilde doen’, maar onwaar dat het tekenen en schilderen hem met de paplepel was ingegeven. Het duurde nog een hele poos voordat hij, na drie keer veranderd te zijn van studie (waaronder een jaar Nederlands), de juiste ‘vorm’ gevonden had. Saillant detail is dat hij ‘eigenlijk’ vond dat hij ‘helemaal niet tekenen kon’. Hij moet het zich al doende hebben eigen gemaakt aan de hand van zijn haast obsessieve bezwe-
ringen van oude foto’s. Foto’s die hij niet projecteert en overtrekt maar door urenlange arbeid zorgvuldig opbouwt uit vlakken en strepen. Het wit spaart hij meestal uit en als het moet spaart hij ook de gum niet. Het zijn tekeningen die indruk maken ook al getuigen ze niet van een moment in de evolutie van de tekenaar. Van Eeden probeert zichzelf zorgvuldig buiten beeld te houden al geeft hij hier en daar, zoals we zullen zien, grappige vingerwijzingen.
Van Eedens opmars als veldheer is, hoe kan het anders, in zijn geboorteplaats Den Haag begonnen. Naast oude stadsgezichten die je warm maken omdat ze zacht weemoedig stemmen tekende hij ook foto’s na die hij vond passen bij een hoofdstuk uit Louteringen (1916) een roman van de Haagse schrijver J. van Oudshoorn (1876-1951). In de balling Van Oudshoorn, die zijn meeste boeken in Berlijn schreef, moet Van Eeden een zielsverwant herkend hebben. Vooral diens beschrijving van het verlangen naar het on-tijdelijke zal hem diep geraakt hebben. ‘Dan ontwaakten room-murwe anjers, gloeiden de donkere rozen op en deinde de avondstilte levend van de bloemen af en aan. Wanneer had deze veilige teederheid hem even diep en gelukkig bevonden. Waar was hij even verlaten en toch overal geweest. Als een kind stond hij aan het venster in het oude huis en staarde droomverloren over de slapende gracht. Als kind. Met een schok van onwil keerde hij tot de omgeving, maar de bloemen leefden nog als een wonder-gave kern en de lichtgelukkige verwachting duurde voort. Dat zijn verlatenheid hem daartoe had teruggevoerd. Nog was alles verwachting, hooggaande blijde verwachting.’
Mijmeringen van Eduard Verkoren, het alter ego van J. van Oudshoorn, die Van Eeden verleidde op zijn beurt het stokje over te nemen. Slechts gewapend met wat tekenmateriaal, een Negro-stift die hij aanvult met dunnere Negro-potloden, waarvan hij vier hardheden gebruikt, werd ook hij de zwijgende getuige van alledaagse momenten van geluk en verdriet die, ook al zijn ze zwaar van romantiek, weten te ontroeren. De tijdreiziger Van Eeden omschrijft het on-tijdelijke, bij hem de tijd vlak voor zijn geboorte, als volgt: ‘Voor mij is het de meest wezenlijke toestand. Het is een soort ideale toestand, een sublieme stilte. Het is een vreemd schemergebied: je kunt er niet heen en toch ook min of meer wel. Het heeft iets paradijselijks.’
In een van de vitrines van de aquarellenzaal belandde ik pardoes in een merkwaardige cartoon. Er stond een tekstje bij dat Van Eeden niet zonder gegniffel zal hebben nagetekend. Hij tekende het met paginanummer en al. Van linksboven naar rechtsonder om vlekken te voorkomen. ‘Dit is wel een
bijzondere hobby. Wanneer Gravestein bij het prepareren, aan het werk is met zijn binoculaire loupe, doet hij enigszins denken aan de legendarische eenhoorn.’ Natuurlijk dacht Van Eeden hier aan zichzelf. Aan zijn Sisyphusarbeid de waarneembare werkelijkheid van voor zijn geboorte onder te brengen in een ‘documentatiesysteem’. Ergens in 1993 nam hij zich voor één tekening per dag op aquarelpapier van Fabriano te maken. Formaat 19 × 14 cm, ‘omdat je dan niks weggooit’. Hij heeft dit ruim vier jaar volgehouden. Nu ligt er in het Teylers een selectie voor me, in willekeurige stapeltjes gerangschikt. Ze zijn allemaal van hetzelfde formaat en hetzelfde vergeelde papier. Systeemkaarten. Je oog schiet van het ene naar het andere stapeltje. Je maakt je verhaal. Ook al besef je dat er geen verbanden zijn, ook al zijn ze door een gelukkige hand geschud (in dit geval niet door Van Eeden zelf maar door de conservator Van Tuyll van Serooskerken die, zoals de kunstenaar het uitdrukte, ‘geheel in zijn geest handelde’). Poëzie als toeval en voordat je het weet neemt de verbeelding zulke vormen aan dat je meent dat jij het bent die daar loopt en hé, komen die uitsparingen daar niet terug als de bollen van het Atomium?
Na drie keer lopen ben je er vertrouwd mee. De straatgezichten, de operaties, de uitslaande branden, de technische instructies maar ook de uitvergrote details van behangstalen en stoffen, die in deze omgeving strak en modern aandoen. Ze doen je stil staan, terugkomen. Zijn scherp als detail, maar toch te vaag en ontoereikend voor een signalement. Je raakt aan de praat. Maar gek genoeg, hoe drukker het verkeer, hoe stiller het wordt. Er is niemand die terugpraat en met een bonzend hart hoop je dat er ergens een deur wordt opengedaan. Alleen het ogenblik blijft eeuwig waaruit een herinnering is ontstaan. Misschien is het dat en niet meer. Zijn Van Eedens tekeningen herinneringen van herinneringen, de empathische concentratieoefeningen van een monnik die stukje bij beetje het gebied uitkamt waar hij zo graag wil zijn. ‘Als je zo’n foto natekent, begeef je je als het ware in die foto, dan wandel je erin rond.’ Poëzie als er zijn in plaats van zijn. Ogenblikken die Van Eeden probeert vast te houden, hand-oog coördinaties die hij met zijn potlood maakt met als enige bescherming een Koh-I-Noorhouder die voorkomt dat hij uitglijdt.
Maar kunnen we dit paradijs wel betreden? Kunnen we het hiervoormaals wel leren kennen. Of zijn de jaren voor onze geboorte net zo onmogelijk als het hiernamaals, de jaren waarin je na je dood door zou leven. Sensaties die je bij nadere inspectie verwerpt als hersenspinsels die hooguit zinvol zijn voor de nabestaanden. Herinneringen die je helemaal nooit eerder
kunt hebben gezien of meegemaakt. Maar ook deze gedachten vervliegen, zo gauw je weer voor een van de droomvoorstellingen van Van Eeden staat. Je hebt er de pest in want je weet dat je er wordt ingeluisd als je door zijn getekende illusies bij je kladden wordt gepakt. Voordat je het weet mompel je. Ja, zo was het, ja, zo is het. Alleen het ogenblik blijft eeuwig waaruit een herinnering is ontstaan.
Bij een volgend bezoek aan het Teylers neem ik me voor kritischer te zijn. Mies werd ik er van. Het hiervoormaals, deze schemerige constructie van de uiterlijke geschiedenis waarnaar Van Eeden op zoek is, kan en zal nooit volledig in kaart worden gebracht. Dit compositie-portret is nooit af en is weg voordat je er erg in hebt. Zelfs tijdens de tentoonstelling verdwenen er tekeningen (die werden verkocht). En wat we met eigen ogen en handen gezien hebben is ook nog eens onderhevig aan onze herinnering. Voor een enkeling niet meer dan de ontdekking dat hij of zij de tekening zag die óók op de poster stond, maar ook de geoefende kijker komt vaak niet verder dan de felle emoties die Van Eeden zo treffend in beeld brengt: een felle uitslaande brand, wat half vergane mummies, wat raadselachtige sommen op een zwart schoolbord (een uitleg die T.S. Eliot gaf bij zijn toneelstuk The Cocktail Party, maar wie weet dat?), wat nostalgisch makende plaatjes uit reisboeken van vroeger, de bedrieglijke rust van een station, een lezing over vogelzaken, mensen die weliswaar andere kleding dragen maar die, net zoals wij, wat doelloos voor vitrines staan.
En dan de kunstenaar. Hij die beseft dat zelfs de fotografie, zij heet niet voor niets de meest literaire van de grafische kunsten, nauwelijks aan de verbeelding kan ontsnappen. Ook al kiest hij foto’s die borg staan voor een zo rauw mogelijke weergave van de realiteit. Ook al kiest hij bij voorkeur foto’s die niets artistiekerigs hebben. ‘Die zijn af, daar kan ik niets meer mee.’ Van Eeden moet uit vele kwaden kiezen, de vertekende werkelijkheid, maar zal als geen ander beseffen dat zijn zwart-witfoto’s mensenwerk zijn, dus per definitie ‘gekleurd’.
Foto’s zijn zelden realistisch in de zin van vormloos, chaotisch en niet-lyrisch. Zulke afdrukken bestaan enkel in de verbeelding van mensen die net doen alsof zulk soort fotorealisme bestaat.
Zou van Eeden zelf nooit radeloos worden van zijn project? Zijn vingerwijzing komt vrijwel direct. Naast een vitrine vol prachtige en rijkgevulde schetsboeken, die ook mooie gouaches bevatten, stuit ik een kijkkast verder op een bizarre vertoning. Het toont een aantal identieke kunstenaarsboeken
die Ian Wilson ooit in opdracht van het Haags Gemeentemuseum maakte. De boekjes komen uit een veel grotere stapel die Van Eeden ooit voor een gulden per stuk van het Haags Gemeentemuseum kocht. ‘Geen geld voor zulke mooie boekjes, kijk eens hoe fraai die katerntjes aan elkaar zijn genaaid.’ Voor wie dacht dat Van Eeden ze zou gebruiken als schetsboeken komt bedrogen uit. Hier en daar is wel iets van een beginnetje gemaakt, een vluchtige schets van een twijg met drie bladeren op een blad, maar wat vooral beklijft is dat deze ‘mooie boekjes’ door hem volkomen zijn mishandeld. Ze zijn beplakt, doorboord en kapotgesneden. Wat zou hiervan de reden zijn? Bij mijn weten heeft hij in zijn hele loopbaan maar drie keer een tekening uit woede kapot gescheurd. Wat kan hem zo kwaad gemaakt hebben dat hij deze bijna lege boekjes op zo’n agressieve wijze tot de zijne heeft gemaakt? Of is het een statement? Werd het Van Eeden rood voor de ogen toen hij dat ene woord van Ian Wilson las? Keurig in het wit midden op de pagina, als een rode lap op een stier, bladzijde na bladzijde, zal het zeker zijn uitwerking op Van Eeden niet gemist hebben: Unknowable, Unknowable, Unknowable…
Foto’s en feiten. Beiden zijn schatplichtig aan de verbeelding. Tegen beter weten in, jagen wij met taal op de wereld. Met letters die op zich niets voorstellen. Met afbeeldingen waarmee we bijvoorbeeld het kind dat wij waren denken te vangen. Foto’s en feiten? Knechten van de verbeelding zijn het. De wetten van het leven zijn zeven voet helder, dan duister en diep. De voorspellende waarde van het portret dat wij van de geschiedenis maken? Soms denk je iets uit de gelaatstrekken te kunnen opmaken, een snelle verandering van expressie, nieuwe lijnen, nieuwe trekken en komt het toch nog faliekant verkeerd uit. Op de ‘vrolijke’ omslag van deze Tirade treft u zo’n sterk staaltje aan. Het is het begin van een oorlog die mijn grootouders nog hebben meegemaakt. Opgewekte soldaten die, zo lijkt het, een gezamenlijk uitje hebben naar de lichtstad Parijs. Ze gaan dan wel niet met de Thalys, die bestond nog niet, maar hun boodschap Nach Paris! Hurra! is duidelijk. Ze hebben er zin in. Een bloedstollende foto die je beter verstaat als je weet dat de Duitsers de Eerste Wereldoorlog in het begin een ‘Frische Fröhliche Krieg’ vonden. Hierin stonden zij niet alleen. De eerste maanden was het een dolle boel. In alle oorlogvoerende landen gaven razend enthousiaste mensenmassa’s zich op voor dienst aan het front. Zoals we weten bekoelde het wederzijdse enthousiasme echter al snel.
Marcel van Eeden was snel te porren toen ik hem voorstelde om in de archieven van Tirade op zoek te gaan naar een passende omslag die hij in zijn geheel, zonder verdere poespas, zou natekenen. Zo belandde hij bij het oktobernummer 1964, dat toen nog onder redactie stond van onder anderen de oude Geert van Oorschot zelf, Gerard Kornelis van het Reve, A. Nuis en Adriaan Morriën. Het is en blijft een vreemde spiegel die we elkaar voorhouden. Toen al. Maar nu nog heviger. Met zijn bergkrijt, dat zwarter is dan grafiet, maakt Van Eeden potloodtekeningen als onscherpe foto’s. Hij schrijft de herinneringen niet scherper dan ze zijn. Hij verfraait niet. En nooit, gelukkig maar, gebruikt hij titels, legt hij iets uit. Wil je wezen waar ik was, wil je weten wie ik ben? Maak muziek en dans met je ogen, kijk! en laat je niet afleiden! Van Eeden spiedt naar wat donker is en brengt zichzelf, zijn spieden, als witvis aan het licht.