[p. 194]
J. Eijkelboom
Gedichten
De equilibrist
Hij blijft nog op twee wielen overeind,
trekt staande als een maraboe
in ‘t morgenlicht zijn sokken aan,
al wordt hij ‘s middags soms
zijn eigen poppenspeler
die aan onzichtbare draadjes
schokkerig zijn schouders rechttrekt
bij de benadering
van een voorname vrouw
[p. 195]
Het paar
Houden ze zich aan elkaar overeind?
Hoe dan dat onstuitbare te duiden
van hoe zij voortgaan, voetje voor voetje
weliswaar, maar vastberaden.
Al wordt dat weer gelogenstraft
door haar verdwaalde glimlach
waarnaast zijn fonkelnieuw gebit
het late zonlicht evenaart.
Hij heeft voor haar nog alles over:
haar tasje bungelt
aan zijn ontzaggelijke hand.
[p. 196]
Een tel of zes
Misschien is dit het laatste
dat zal blijven: flarden landschap
meestal niet thuis te brengen
maar autonoom van helderheid.
Platanen in hun blote bast
langs een herkende weg
– maar waar, waar ook alweer –
in een bestoofde hitte
die lijkt op ongevraagd geluk,
zich zomaar in den vreemde
thuis te voelen, en dat bewaard
voor wel een tel of zes,
zeg zeven.
[p. 197]
De merwede
We moeten het er maar mee doen,
Richard, met dit gelijkmatige
water, deze vertraagde snelweg.
De schipper in zijn verstelbare fauteuil
draait allang geen rad meer in ‘t rond,
verheft zich hydraulisch boven kisten als huizen,
ziet de restanten riet over het hoofd
waartussen wij in voorwereldlijke kano’s
soms scholen voor onweer of om degene
die voor ons zat gelegenheid te geven
het hoofd in onze ontvankelijke schoot te leggen;
de dronkenschap van gekneusde biezen
die je dan overviel. O, take me
to the water, bring me to the river,
opnieuw en opnieuw.