Wim Hofman
Protobiologische notities
Hier op dit strand vluchten de dieren niet. Zij komen zelfs dikwijls nieuws gierig dichterbij. Zo heb je hier de repeteerkrab die het bestaat je met een van zijn lange oranje-gele looppoten op je schoen of teen te tikken om je aandacht te trekken. Als je stil bent je en je rustig houdt blijft hij regelmatig ritmische tikjes geven. Soortgenoten komen hem zelfs te hulp. Het getik van de krab lijkt in snelheid op het gehamer van een specht op een boom, maar het is wat onregelmatiger, zij het toch aanhoudend en gelukkig niet zo krachtig! Als je echter plotseling voet of teen wat beweegt, rent hij weg, blijft op een afstandje staan en kijkt verbaasd en wat teleurgesteld naar je met zijn waterblauwe steelogen. Als om je te vermaken of schrik aan te jagen laat hij soms opeens zijn staart die als een veer onder zijn lijf gespannen staat los waardoor het dier maar liefst tot zowat een meter de hoogte in wordt geslingerd. Daarbij maakt het bij het vliegen een zacht snorrend en tegelijkertijd spugend geluid. De staarten van de vrouwtjes zijn zoals bij de meeste krabben breder dan bij de mannetjes. Het zijn misschien slechts de mannetjes die zo springen.
Merkwaardige geluiden maken ook de donkerroze tot paarse derwisjwormen, maar dan slechts als het vloed wordt: bij eb leven ze teruggetrokken in tunneltjes die zij in de zanderige bodem hebben geboord. Zo gauw echter
het eerste water hun holletjes binnenstroomt, stulpen zij ogenblikkelijk hun vooreinde tot ongeveer halverwege naar buiten en beginnen hun lachwekkende dans, lachwekkend waarschijnlijk omdat ze wat weghebben van bepaalde menselijke geslachtsdelen die bij dansen of springen waarschijnlijk ook wel zo zullen bewegen.
Zij kronkelen zich in allerlei richtingen in bochten en sissen en smekken en maken borrelende geluiden terwijl zij zich beijveren om met de in een krans om hun mondholte geplaatste doorzichtige armpjes haastig voedseldeeltjes die zich in het vloedwater bevinden naar zich toe te halen.
*
Bij bepaalde wezens weet je niet direct of je nu te maken hebt met dieren of planten, de naam is soms ook misleidend. Bij het zien van een zeekomkommer denk je dan ook meteen aan een komkommer, maar het is er dan wel een die bewegen kan en die een voor- en achtereind, een boven- en onderkant heeft en heterofoor is. Van de vijf radiën van het echinodermenlichaam liggen er drie aan de onderzijde (trivium). Ze dragen zuigvoetjes. Bij de twee radien van de bovenkant (bivium) stellen de voetjes niet veel voor en zijn waarschijnlijk van weinig betekenis. Het nauwe aansluitende skelet dat zo karakteristiek is voor de vier andere klassen van stekelhuidigen, is bij de zeekomkommer teruggebracht tot talrijke fijne structuren in de vorm van wieltjes, ankers, ringetjes, plaatjes die in de leerachtige huid liggen. Zeekomkommers hebben twee waterlongen. Het zijn twee met zeewater gevulde blindzakken die uitmonden in de einddarm. Ze dienen als ademhalingsorgaan. In de plassen aan het strand van zag ik een donker exemplaar van ongeveer 30 centimeter lang en op bepaalde plaatsen vier, vijf centimeter dik. Met de tentakels om de mond graasde het dier naarstig het substraat af. Toen ik met mijn wijsvinger op het lijf duwde begon hij zich een paar maal heftig samen te trekken en wel zo krachtig dat hij aan zijn achtereinde de ingewanden eruit braakte. In de top van mijn vinger voelde ik op dat ogenblik een stekende pijn. De vinger zwol in de loop van de avond op en kreeg de kleur van paarse stempelinkt, met ter hoogte van het eerste kootje een sterk contrasterende witte ring die als het ware steeds verder over mijn vinger leek te schuiven. Ik was bang dat de vinger in een kleine zeekomkommer zou veranderen, zo dik en zwart werd hij. In de nacht wakker wordend van de pijn zag ik dat mijn vinger groenachtig oplichtte in het donker. Met het afzwakken van de fosforiscentie verdween van lieverlee de aandoening.
Ik heb me voorgenomen niet meer zo onvoorzichtig en ondoordacht te werk te gaan.
Op de kade en bij de kalkduintjes en in en tussen de felgekleurde vissersbootjes op het strand tientallen zweefegelvissen, door de zon gedroogd. Ze zijn door de aanhoudende zuidenwind naar de kust geblazen.
Bolrond en hol, bezaaid met stekeltjes die op doornen van rozen lijken.
Normaal zijn ze niet zo dik. Het is de schrik die ze opblaast. Bij gevaar worden ze zo. Ze blazen zich op zodat ze buitengewoon in omvang toenemen met als doel indruk op de belager te maken. Als dit niet helpt vullen ze zich met zoveel lucht dat ze snel naar de oppervlakte van het water stijgen waar de zeewind ze opneemt en snel en ver over de toppen van de golven wegblaast. Niet dat het dan steeds goed met hen afloopt, want ze kunnen altijd op het strand of de rotsen of de koraalzandplaten terechtkomen waar ze in hun bolle angstige vorm sterven en verdrogen.
De inlanders gebruiken de arme bolle vissen wel als een soort lampionnen die, voorzien van een olielampje een zacht licht uitstralen.
De penetrante geur van de zweefegelvis nemen zij voor hef.
*
Jongens in tot de enkels reikende blauwe kleden en met lichtblauwe hoofddekseltjes op spiesen een pijlstaartinktvis in het water en gooien het dier het strand op. Het tolt enkele seconden rond als een leeglopende ballon en spuit verwoed sissend een flinke straal inkt in de richting van de jongens die schaterlachen en ronddansen en nog meer lachen als ze merken dat een van hen flink door de donkere vloeistof van het gekwetste dier is geraakt. Verbaasd kijkt hij naar zijn kleding. Eerst lachte hij niet, daarna lachte hij maar mee en rende daarop het water in, waarschijnlijk om de vlekken uit zijn kleding te wassen.
*
Op het strandje van Al Qu’rm op de scherpe witte rotsen. Het water komt op, de zon gaat onder. Het water is groen als spinaziekooknat; de zon wordt van geel oranje, de lucht van groenblauw oranjeroze, de bergen van blauw paars. In het tamelijk vlakke water springen ontelbare visjes op, ze lijken zich in dezelfde richting te spoeden, het is alsof ze met handenvol het water uit worden gegooid. Veel leven in de plassen tussen de rotsen. Platte krabben met ruige poten, springen over de geultjes als vloedwater binnenstroomt. Het opkomende water zorgt voor steeds meer beweging en een toenemend aantal geluidjes. Er krast iets over steen met een harde nagel, er wordt geslurpt, gesmekt en af en toe spuit er dan eens hier dan eens daar een straaltje water op. Op de bodem van de poeltjes openen zich de donkerrode, zeer giftige wijnanemonen en bewegen doorzichtig witte armpjes met zuignapjes steeds met dezelfde beweging en worden van vraagteken uitroepteken en vice versa. De meeste aandacht trekken echter de grote hoeveelheid zwarte slangsterren met hun buitensporig lange van zijtakjes voorziene armen. Op onverwachte ogenblikken draaien ze hun platte uit vijf gedeelten bestaan de lijf een kwart of een halve slag om, waarbij hun armen die vele malen langer zijn dan hun lichaam, zich ontrollen, oprollen, deels s-vormig of z-vormig, lusvormig, zelfs 8-vormig worden. Op het eerste gezicht denk je dat er een systeem is, dat er afspraken gelden tussen de slangsterren onderling of dat er een brein het ritme en de bewegingen controleert, maar dat is schijn. Het zijn wijzelf die een onderling verband en een systematiek willen aanbrengen. Wat de slangsterren maken zijn willekeurige bewegingen die in onze ogen bijzonder sierlijk zijn. Hun zwartheid zorgt voor een grote grafische charme. Hogerop, in de rotsholletjes vinden we enkele obconische schelpen die we meenemen en op tafel leggen. In de nacht worden wij wakker van harde tikken en het gestuiter van harde voorwerpen op de tegelvloer. Het geluid blijkt afkomstig te zijn van de meegenomen schelpen waarin zich blijkbaar heremietkreeftjes bevinden. In de nacht zijn zij gaan wandelen en zijn daarbij van de tafel gevallen.
Op het strandje bij de zuurstokroze vuurtoren aan de noordoostpunt van het eiland sorteert de zee de spullen die aanspoelen. De grote takken en stronken van bomen met hun monstrueuze, versplinterde wortels liggen veelal links. Ondanks de enorme golven die hen steeds weer verder willen duwen en rollen blijven ze toch tussen de rotsblokken hangen. Ze verzetten zich hardnekkig, zetten hun uitsteeksels schrap. Op den duur verliezen ze het natuurlijk toch. Daarnaast, iets meer landinwaarts vind je grotere voorwerpen, stukken wrakhout, een luik van een schip, oranje of azuurblauwe nylonkabels, pallets, een oliedrum, dode vogels. Dikwijls vind je er stapels bamboewier waarop ontelbare zeepissebedden foerageren. Ze laten zich van de stengels en bruine bladeren vallen als ze je opmerken. De kleinste voorwerpjes liggen weer iets verder, hoger op de kust: blokjes hout, versleten borstels, plastic flessen, kurken van visnetten, slippers, stukjes dof plastic, kapot kinderspeelgoed. Ik vond er een kleurloze mickey mouse van kunststof en een hoofdje van een barbiepop, haarloos; erin een heremietkreeft. Natuurlijk liggen er ook afgesleten en kapotte schelpjes, veren, stukjes koraal. Opmerkelijk is een strookje zand tussen opstaande rotsen, waar je, als je daar wat rondneust steeds weer komt. De zee spoelt het stuk bij vloed schoon en glad en elke keer vind je er iets, een schelp, een plukje wier, de rug van een verongelukte krab. Zelden vind je er meer dan een voorwerp. Het is alsof de golven weten dat je daar zult komen en bieden je dan en kleinood aan. Laatst vond ik midden op het strandje een langgerekt visje. Het was dood. Het had een streep opzij, een opmerkelijk blauw oog en een zeer spitse bek die me
aan een geep deed denken. Het lichaam had iets van een barracudina. Hoewel ik niet wist of het dier eetbaar was, legde ik het een tijdje op een steen in het vuur. Het visje trok krom en zag er droog en onsmakelijk uit. Ik brak de kop eraf, maar at er niet van. Het lichaam gooide ik in het vuur. De kop met het ronde oog en de curieuze scherpe en lange bek nam ik mee. Het ding bleek uitstekend geschikt om als pen te dienen. Door wat inkt boven in de kop te gieten wordt het eigenlijk zelfs een natuurlijke vulpen. Bij het schrijven van een stukje als dit hoef je niet eens bij te vullen. De bek is zeer spits en blijft hard zodat er keurige lijntjes mee te trekken zijn. Je moet wel voorzichtig zijn dat de visbekpen niet in het papier te steekt, maar dat heb je met de ouderwetse kroontjespen ook wel.