[p. 176]
Over het verdwijnen van boekhandels en uitgeverijen
Tomas Lieske
Ik, Geert van O., oude ingebeelde manen om mijn uitgeversgeraamte,
sigarenjas van mossig krokodil, drenkend jeneveroog,
ik zweef rond als een sonore spanning die tussen zonnen hangt,
als een stekelig blad dat losgeraakt is van een agaveplant.
Ik ben een veeg zwarte lever, onbegrijpelijk hoe ik met lezers chat
beyond chello and spidernet; weg oude woorden, boekhandels, uitgeverijen.
Hangt het erelint van het groteske gilde om mijn schouders? Een staart
van vuile rook omdat de namen een voor een uit mijn gedachten ploffen.
Zo’n woord schiet los en verdwaalt als een ooilam in de terracotta-storm.
Zoëven nog: ‘hondenfruit’ of iets als ‘horzelui’ of ‘teruggevonden huid’.
Waar ik nu ben, zijn charme, truc en chantage ijdel en loos geworden.
Hoe kan ik kopers tegenkomen, met wie uit het vak klinkend toosten?
Hoe lezen over de allernieuwste vrouwen, hoe werken aan,
hoe noem je dat, mijn bruidgeverijen, mijn liefdeswikkels?