Vincent van den Brink
Ideaal strafrecht
Gunnar Ove Backstrom, 15 december 1898 – 27 oktober 2004
Dat op 27 oktober 2004 het overlijden van de laatste grote abolitionist en criminoloog Gunnar Ove Backstrom in Nederland welhaast onopgemerkt voorbij is gegaan, mag geen verbazing wekken. In dat onrustige jaar werden immers alle nagalmen uit het verleden overstemd door het voortdurende gebulder van de actualiteit. En een nagalm uit een ver verleden was Backstrom inmiddels wel geworden, niet alleen door de onwaarschijnlijk hoge leeftijd die hij bereikte (hij werd op 15 december 1898 in het Noorse stadje Alesund geboren), maar ook door de belegen geur die hangt rond het overgrote deel van de opvattingen waar hij bekendheid mee verwierf. De bekendste van die opvattingen, te weten dat toepassing van het strafrecht in de praktijk ‘intrinsiek onmogelijk’ is en dat daarom ieder strafrechtelijk ingrijpen beter kan worden afgeschaft, zal inderdaad in ons tijdsgewricht weinig bijval krijgen. De gedachten die Backstrom tot dit oordeel brachten zijn echter scherpzinnig, en actueler dan ooit.
Alle commentatoren op het werk van Backstrom zijn het erover eens dat hij een eigenaardig persoon was. Met uitzondering van een tweetal schoolreisjes naar Molde en Andalsness heeft hij de directe omgeving van Alesund nooit verlaten. Backstrom is nooit gehuwd geweest, en er is geen enkele indicatie voor dat hij ooit een relatie heeft gehad. Zijn inkomen verdiende Backstrom als vuurtorenwachter op het eilandje Kvernholmen, waar hij vaak vele maanden achtereen in een volledig isolement doorbracht. In wetenschappelijk opzicht was Backstrom autodidact. Zijn enige intellectuele lijn naar de buitenwereld was de correspondentie met zijn oud-klasgenoot Hakon Bengtsson, die werkzaam was in de universiteitsbibliotheek in Oslo en door wie hij zich in de loop der jaren honderden boeken en tijdschriften heeft laten toesturen. In wezen is het werk van Backstrom dus te omschrijven als dat van een geïsoleerde geest. Reeds op jonge leeftijd begon die
geest zich te interesseren voor het strafrecht en de criminologie. Overal in zijn werk zijn echter sporen van Backstroms isolement zichtbaar. Zo blijkt uit twee van zijn laatste brieven aan zijn achterneef Ole Satvedt, geschreven in 1990, dat Backstrom er nooit van op de hoogte is geraakt dat Noorwegen in 1979 de doodstraf formeel volledig afschafte. Een ander – ontwapenend – voorbeeld van Backstroms afzondering is zijn volslagen onbekendheid met het gevaar van verdovende middelen, die blijkt uit zijn suggestie om geconfisqueerde partijen cocaïne en heroïne te voeren aan rendieren om op die manier hun ‘inktzwarte ijswinters’ draaglijker te maken.
In de jaren dertig verwierf Backstrom voor het eerst enige bekendheid als bedenker van het delictogram, een geconstrueerde samenloop van omstandigheden waarin de kernvraag is wie van de opgevoerde personages strafbaar heeft gehandeld – door Backstroms biograaf Bjorn Nergaard in Backstrom, fremmed opfattninge omschreven als een ‘schaakraadsel voor juristen’. Geheel op zichzelf ontwikkelde Backstrom dit genre en ‘componeerde’ hij honderden delictogrammen, waarmee hij vanaf 1927 een vaste rubriek vulde in het tijdschrift voor de strafrechtbeoefening Strafferettposten. Niet alleen de ingenieuze opbouw van de vele casus die hij de lezers voorschotelde dwong respect af, ook de buitengewoon originele manier waarop hij zijn opgaven oploste trok toenemende – zelfs internationale – belangstelling.
Zeer bekend was bijvoorbeeld het delictogram van het Bruine Paard. In de kern ging die opgave om ene Knut die het ertoe leidde dat een vriend van hem, Jesper, zijn jonge, vurige paard naast Knuts woonhuis vastbond. Vervolgens vroeg Knut de inwonende verpleegster Helga om zijn oude schoonmoeder in de rolstoel mee te nemen voor een rondje om het huis. Net op het moment dat zij met het dametje in de stoel het paard passeerde, riep Knut Helga dringend terug met behulp van een elektronische bel. Terwijl Helga zich naar het huis keerde en de rolstoel liet staan, belde Knut nogmaals zo doordringend dat het paard opschrok en de achterbenen in de lucht wierp. Daarbij werd de schoonmoeder dodelijk getroffen aan het hoofd. De vraag wie voor deze ‘brute moord’ veroordeeld diende te worden beantwoordde Backstrom verrassend door erop te wijzen dat noch Jesper als eigenaar van het paard, noch de ‘onnozele’ Helga, noch Knut zelf op enigerlei wijze lichamelijk of geestelijk letsel aan het slachtoffer hadden toegebracht. Uiteindelijk kon daarom volgens Backstrom slechts het paard worden bestraft. Daarbij meende Backstrom dat opsluiting van het paard weinig zinvol was en gaf hij in overweging het paard – bij wijze van alterna-
tieve maatregel – wit te verven. Niet alleen meende Backstrom dat dit door het paard veeleer als een passende maatregel zou worden ervaren, ook dacht hij dat op die manier het paard in de toekomst beter zichtbaar zou zijn, zodat nieuwe ‘wreedheden’ zouden kunnen worden vermeden.
Een ander opmerkelijk delictogram was dat van de IJshockeyvereniging. In een nodeloos uitvoerig geschetst feitenrelaas beschreef Backstrom hoe een jonge vrouw – ook in deze zaak gebruikte hij voor haar de naam Helga – slachtoffer werd van wat in moderne bewoordingen wel een gang rape wordt genoemd: op brute wijze werd zij verkracht door een zevental mannen van de plaatselijke ijshockeyclub Vanskelig Is. Volgens Backstrom diende – nu alles binnen een tijdsbestek van 21 minuten had plaatsgevonden – het hele gebeuren als één enkel ‘samengesteld’ strafbaar feit te worden beschouwd. Voorts meende Backstrom dat de daders een korte, gezamenlijk uit te zitten celstraf opgelegd moest worden, zodat zij in hun cel desgewenst ‘hun intieme samenzijn’ konden voortzetten.
Een duidelijk aanwijsbare verdieping in het denken van Backstrom werd ingeluid met het vraagstuk van het Brandend Huis. In die opgave trachtte een Kjell zijn vrouw Inger te vergiftigen door haar iedere avond voor het slapengaan in een kom vissoep een dosis gif toe te dienen. Teneinde het gewenste resultaat te bereiken met een zo beperkt mogelijke dosis, begon Kjell met een heel geringe hoeveelheid, die hij op elke achtereenvolgende avond verdubbelde. Op de vijfde avond was die dosis zo opgelopen dat zij – zo verklaarde nadien de patholoog-anatoom – ‘mogelijk in de zin van aannemelijk’ die nacht zou overlijden; het was echter evengoed ‘mogelijk in de zin van aannemelijk’ dat zij deze dosis nog kon overleven, waarna de dubbele dosis van de volgende avond haar ongetwijfeld fataal zou worden. Om geen verdenking op zich te laden had Kjell ervoor gezorgd dat hij die avond nachtdienst had en dus uithuizig was. In het holst van diezelfde nacht barricadeerde de ‘moordlustige pyromaan’ Steinar van buiten alle ramen en deuren, waarna hij brand stichtte in de woning. Als gevolg daarvan brandde het huis – met daarin Inger – tot de grond toe af. Ook na autopsie en sporenonderzoek zou nooit duidelijk worden wat de uiteindelijke oorzaak was van het overlijden van Inger. Backstrom verklaarde dit delictogram ‘onoplosbaar’ en wees erop dat in het klassieke strafrecht noch Kjell noch Steinar voor de dood van Inger verantwoordelijk gesteld konden worden, nu nimmer met volstrekte zekerheid bewezen kon worden dat hetzij het gif, hetzij de brand haar uiteindelijke overlijden had veroorzaakt.
In zijn korte monografie ‘Overpeinzingen vanuit een Brandend Huis’ fi-
losofeerde Backstrom verder naar aanleiding van deze in zijn ogen onbevredigende uitkomst. Uiteindelijk komt hij tot de conclusie dat in een ‘ideale’ maatschappij beide daders veroordeeld moeten worden voor de dood van Inger, omdat zij ‘die dood gewild hebben en deze nadien ook daadwerkelijk is ingetreden’. Dat Backstrom deze oplossing als ‘ideaal’ kwalificeerde komt enerzijds doordat hij deze uitkomst superieur achtte aan die van het klassieke strafrecht. Achteraf is echter ook in dit werk al herkenbaar de later verder uitgewerkte gedachte dat Backstrom het strafrecht ‘wilde redden van de maalstroom van de feiten’, door het in een hogere ‘ideeënwereld’ te introduceren. Deze duistere – en destijds vrijwel onopgemerkt gebleven – kanttekening bleek later een cruciale passage.
Met deze uiteenzettingen begon de belangrijkste fase in het werk van Backstrom. In de bundel Causaliteitsvragen werkt hij de gedachten naar aanleiding van het Brandend Huis systematisch uit, en stelt hij vast dat de klassieke regels van oorzaak en gevolg te ‘enkelvoudig’ zijn om in het strafrecht dienst te doen. De vraag wat de precieze gevolgen zijn van het handelen of nalaten van een persoon, is volgens Backstrom ‘geen rechtsvraag, maar een feitelijke vraag’ en daarmee acht hij het antwoord op die vraag ‘irrelevant’ voor een zuivere toepassing van het strafrecht. Volgens Backstrom diende het strafrecht zich los te maken van zijn ‘fixatie op feiten, oorzaken en gevolgen’. De centrale voorwaarde voor een veroordeling in het klassieke strafrecht, namelijk dat door bewijslevering wordt vastgesteld dat de verdachte een bepaalde handeling met een bepaalde bedoeling en met een bepaald gevolg verricht heeft, achtte Backstrom een onmogelijk te vervullen eis. Zintuiglijk waarneembaar waren hooguit feiten in de zin van gebeurtenissen, maar nimmer causale verbanden. Dit met veel overtuigingskracht gebrachte betoog werd vrij algemeen opgevat als een pleidooi voor de algehele afschaffing van het strafrecht, waardoor Backstrom de naam kreeg voor het abolitionisme te pleiten.
In zijn laatste werk Ideaal strafrecht komt Backstrom echter tot de conclusie dat het strafrecht zich niet op feitelijke gebeurtenissen, maar uitsluitend op het bestraffen van een ‘negatieve gemoedsgesteldheid’ zou moeten richten. Voortbordurend op het klassieke strafrecht, waarin de gemoedsgesteldheid van de dader immers relevant is in de vorm van opzet- en schuldgradaties, stelt Backstrom dat het hem helemaal niet meer gaat om feiten, maar dat uitsluitend die gemoedsgesteldheid nog strafrechtelijk relevant is. Dit brengt hem tot enkele verrassende conclusies. De opmerkelijkste is dat volgens Backstrom degene die ‘na kalm beraad en rustig overleg wenst dat
een ander sterft’ even strafbaar is als de persoon die deze wens vertaalt in handelend optreden met de dood van het slachtoffer tot gevolg. Volgens Backstrom is zeker dat ieder mens sterft, en is het, nu absolute zekerheid omtrent het causaal verband tussen die wens, enige handeling en het daadwerkelijke overlijden toch onmogelijk is te verkrijgen, zinloos om nader te onderzoeken of die wens ook daadwerkelijk op korte of langere termijn aan het overlijden van het slachtoffer heeft bijgedragen. Iedere ‘vastberaden geuite of gedachte wens’ dat een ander om het leven komt, is daarom strafbaar op gelijke voet met moord, zo meende Backstrom.
Recent heeft zich in en buiten het Nederlandse parlement een discussie afgespeeld die sterk aan Backstroms ‘ideale strafrecht’ doet denken, zij het dat er geen belangstelling lijkt te bestaan voor diens elegante theoretische onderbouwing. Het vervolgen van bepaalde gedachten of wensen (door Backstrom gevat onder het begrip ‘zwaarwegende negatieve gemoedsgesteldheid jegens derden’, recentelijk veelal aangeduid met de term ‘doodswens’) zou volgens voorstanders echter niet – zoals Backstrom bepleitte – in de plaats treden van het klassieke, op feitelijk handelen gerichte strafrecht, het zou daar aan moeten worden toegevoegd.
Daarmee blijkt het gedachtegoed van Backstrom al enigszins actueel. Nog actueler wordt het doordat in Backstroms ongepubliceerde geschriften een pamflet is ontdekt waarin hij ook zijn eigen ideale strafrecht als ‘voorlopig onmogelijk’ aanmerkt. Volgens Backstrom leidt dit strafrecht – als gevolg van de huidige ‘armzalig tekortschietende’ stand van de techniek – tot enorme bewijsproblemen, omdat het moeilijk zou zijn eenduidig vast te stellen wat zich in het hoofd van een verdachte afspeelt. Met een zekere blijmoedigheid voorspelt Backstrom echter aan het slot van zijn verhandeling dat de mogelijkheid van het ‘elektronisch uitlezen’ van iemands gedachten rond 2030 zo verfijnd zal zijn dat de transcripties daarvan zonder meer als bewijs in de rechtszaal zullen worden geaccepteerd. Daarom zal – zo schreef Backstrom triomfantelijk – uiteindelijk het ‘ideale strafrecht’ zegevieren.
Een bizarre ontknoping kreeg het leven van Backstrom toen hij op 93-jarige leeftijd werd veroordeeld voor de moord op de vrouw die eens in de week zijn huisje schoonmaakte. Ter zitting verklaarde hij dat hij zich al twaalf jaar ergerde aan de slordigheid waarmee ze zijn studeerkamer schoonmaakte en boeken op zijn bureau dichtsloeg of verplaatste. Gedurende die jaren was
zijn ergernis steeds gegroeid en uiteindelijk verworden tot haat – een woedende haat die hem dagehjks achtervolgde. Toen hij ontdekte dat hij week in week uit hoopte dat zij deze keer niet in staat zou zijn te komen, bijvoorbeeld als gevolg van een ernstig ongeval, vond hij het tijd de strafrechtelijke consequenties van zijn opvattingen te aanvaarden. Omdat hij wist dat zijn denken volgens het geldende recht niet strafbaar was, besloot hij de daad bij de gedachte te voegen. Op 3 februari 1990 vermoordde hij Helga Nordstrand door haar met een ijshamer de schedel in te slaan.
Gunnar Ove Backstrom overleed in gevangenschap en werd op 2 november 2004 in Alesund begraven.