Alexander von Schmid
Strafrecht zonder toerekeningsvatbaarheid
Het is al meer dan een jaar geleden dat Murat D. Hans van Wieren in de kantine van het Haagse Terracollege neerschoot. Mij intrigeert nu nog steeds de vraag hoe zo’n afgrijselijke daad tot zulke verdeelde reacties bij de Nederlandse bevolking kon leiden. In kranten en op televisie werd er wekenlang heftig van mening verschild over wie er nu precies schuldig was en welke straf rechtvaardig zou zijn. De meeste deskundigen werden niet moe te wijzen op de extreme omstandigheden die Murat D. tot zijn daad zouden hebben aangezet. Hun analyses wekten grote verontwaardiging bij veel ‘leken’. Zo schreef een televisiekijker toentertijd op de website van het nos-journaal dat hij tot zijn stomme verbazing een deskundige de schuld van de moord bij de school, de politiek, de samenleving, kortom overal, behalve bij Murat D. hoorde leggen. ‘De linkse leugencampagne van het nos-journaal duurt onverminderd voort, zie ik,’ zo eindigde hij.
Wie heeft hier nu gelijk? Bij een daad die de rechtsorde zo vreselijk heeft geschokt, mag het toch niet zo zijn dat we het niet eens kunnen worden over de schuldvraag? Bij nadere inspectie komt naar boven dat beide visies onbevredigend zijn. De ‘leken’ lijken de moeilijke omstandigheden waaronder Murat D. moest opgroeien simpelweg als irrelevant van tafel te vegen als het gaat om schuld en straf. Dat is toch wel extreem, hard en zelfs wereldvreemd. De deskundigen aan de andere kant geven wel veel aandacht aan de omstandigheden, maar verzuimen duidelijk te maken waarom in onze samenleving alle straf uiteindelijk naar Murat D. gaat, terwijl die, volgens hun analyses, eerder zelf slachtoffer dan dader is.
Wanneer we nog dieper op de zaak ingaan, zien we dat er twee tegenstrijdige mensvisies tegenover elkaar staan. Het ene gaat er vanuit dat de mens bij zaken van goed en kwaad handelt vanuit zijn vrije wil en dus altijd volledig toerekeningsvatbaar is voor zijn daden, het andere ziet de mens als gedetermineerd door omstandigheden en/of karakter. Welke visie is de betere?
Wat we in ieder geval weten is dat het mensbeeld met vrije wil op gespannen voet staat met moderne wetenschappelijke ontwikkelingen. Zou het kunnen dat de vrijewilsgedachte door wetenschappelijke ontdekkingen is achterhaald en dat wij, leken, vastzitten aan een verouderde manier van denken over goed en kwaad? Mij leek het interessant om bij wijze van experiment de vrijewilsgedachte eens kritisch tegen het licht te houden. Wat zouden de consequenties zijn voor ons denken over goed en kwaad als we de vrijewilsgedachte en het begrip ‘toerekeningsvatbaarheid’ zouden opgeven? Wat voor licht zou dat werpen op de zaak Murat D. en op het strafrecht in het algemeen? Kan het strafrecht functioneren zonder het begrip ‘toerekeningsvatbaarheid’?
Vrije wil is een verwarrend begrip. ‘Ik heb het uit vrije wil gedaan’ kan betekenen dat ik niet door iets buiten mij om ben gedwongen tot mijn daad. Een bankemployee die bij een bankoverval de kluis van de bank openmaakt onder bedreiging met de dood, handelt niet uit vrije wil. De zin kan ook betekenen dat ik niet ben gedwongen door iets binnen in mij. De bekende seriemoordenaar Ted Bundy verklaarde eens in een van zijn openhartige moment dat hij leed onder een sterke drang tot moorden. Wanneer we zouden zeggen dat hij desondanks een vrije wil heeft die die moordneigingen kan terugfluiten, dan hebben we de tweede betekenis (geen dwang van binnen) voor ogen. We zullen het hier slechts hebben over deze tweede betekenis en deze aanduiden als de ‘vrijewilsgedachte’. De vrijewilsgedachte rust op twee peilers. De ene peiler is de gedachte dat iemand die een misdaad pleegt, ten volle schuldig is omdat hij vrij was om de misdaad achterwege te laten. Wie toch een misdaad pleegt, misbruikt zijn vrijheid waardoor een straf verdiend en rechtvaardig is. Een van de grote verdedigers van de vrije wil, Immanuel Kant, stelde dat er geen enkele omstandigheid op deze aarde is die een misdaad kan rechtvaardigen of goed praten. De mens is volgens hem altijd vrij om het goede te doen. Zijn visie op straf is dan ook onverbiddelijk. ‘Wanneer morgen de wereld vergaat, moet vandaag nog de laatste misdadiger worden gestraft.’
De andere peiler is de claim dat een vrijewilsbesluit over goed en kwaad niet wetenschappelijk verklaard kan worden. Stel je voor dat dit wel zou kunnen, dan zou het op den duur mogelijk zijn om vrije wilsbesluiten bij mensen te voorspellen, maar vrije wilsbesluiten die voorspelbaar zijn en dus al van tevoren vastliggen, zijn geen vrije wilsbesluiten meer. Immanuel Kant stelt daarom expliciet dat de ‘vrije wil’ niet in te passen is in het sche-
ma van oorzaak en gevolg dat wetenschappelijke beschrijvingen kenmerkt. Kant meende de ‘vrije wil’ te kunnen redden uit de kaken van de wetenschap door onze wereld in tweeën te verdelen. In de ‘fenomenale wereld’ situeerde hij de wetenschap en in ‘de wereld an sich’ de vrije wil. Beide konden elkaar zo niet bijten. René Descartes deelde niet de wereld maar de mens in twee delen namelijk lichaam en geest. In de menselijke geest bracht hij de vrije wil onder. De geest was volgens hem onstoffelijk en kon in tegenstelling tot het menselijk lichaam geen object van wetenschappelijke beschrijvingen, verklaringen of voorspellingen zijn. Ook bij Descartes wordt de wetenschap als het om de vrije wil gaat dus buiten spel gezet.
De vrijewilsgedachte kan echter wel claimen dat menselijk gedrag als het op keuzes voor goed of kwaad aankomt, principieel onvoorspelbaar is, maar dit wordt door de praktijk gelogenstraft. Er zijn notoire dwangmatige criminelen die zich zeer voorspelbaar gedragen. Tegenwoordig kan men zelfs met behoorlijk grote nauwkeurigheid voorspellen wat de kans is dat een crimineel tot recidive vervalt. Daarnaast stelt de vrijewilsgedachte dat alleen de mens en niet het dier een vrije wil heeft. Een dergelijk absoluut onderscheid tussen mens en dier (het dier heeft niet een beetje vrije wil, maar helemaal geen vrije wil) is sinds de evolutietheorie achterhaald. Bovendien is er geen enkel wetenschappelijk bewijs voor het bestaan van een geest in Cartesiaanse zin of voor een wereld an sich à la Kant. We krijgen eerder de indruk dat dergelijke constructen zijn bedacht om iets te redden wat eigenlijk niet te redden valt.
Verder is het logisch niet inzichtelijk waarom een straf volgens de vrijewilsvisie verdiend en rechtvaardig is. Wanneer Karel zijn bedlegerige oma vermoordt voor de erfenis zou een wetenschapper kunnen zeggen dat gegeven Karels karakter de neiging of de verleiding om te moorden groot was (een hang naar luxe in Karels karakter en een verlokkelijke erfenis), maar aanhangers van de vrijewilsgedachte zullen dan repliceren dat de kwade neiging weliswaar groot kan zijn, maar dat de vrije wil van Karel deze kwade neiging had kunnen terugfluiten. Waarom de vrije wil van Karel dat niet heeft gedaan, kunnen zij, zoals reeds opgemerkt, ook niet verklaren omdat dit in hun visie principieel onverklaarbaar is. Je kunt net zo goed vragen waarom een randomgenerator het getal 3 genereert. Er is geen ‘waarom’. Maar dan valt ook niet meer in te zien waarom de straf nog verdiend is. Het lijkt er op dat Karel gewoon pech heeft gehad. Pech is geen goede reden voor een zware straf.
De vrijewilsgedachte staat als een restant uit oude tijden tegenover een
hedendaagse wetenschappelijke mensvisie die de mens deterministisch benadert. De moderne strafrechtsspraak bungelt daar als het ware tussen in. Aan de ene kant is er in de strafrechtsspraak de zogeheten ‘volledige toerekeningsvatbaarheid’ die er op neerkomt dat aan de dader de misdaad ten volle aangerekend wordt en dat hij dus in principe de maximale straf verdiend heeft (vrijewilsgedachte). Aan de andere kant geeft de strafrechtsspraak blijk van psychologisch/deterministische benaderingen die stellen dat er sprake kan zijn van persoonlijkheidsstoornissen waardoor iemand verminderd toerekeningsvatbaar kan worden verklaard. In zo’n geval valt de straf ook lager uit. Maar is een dergelijke combinatie van oud en nieuw überhaupt wel mogelijk? Het mensbeeld met vrije wil zegt dat de mens altijd vrij is en niet zo af en toe, of maar een beetje. Een deterministisch mensbeeld ontkent het bestaan van een vrije wil. Wanneer je beide gaat combineren, moet dit wel tot vreemde en onlogische gevolgen leiden. Een ‘mooi’ voorbeeld hiervan is het rapport van Het Pieter Baan Centrum over Volkert van der G. Het Pieter Baan Centrum constateerde een persoonlijkheidsstoornis bij Volkert van der G. maar beweerde tevens dat er geen verband was tussen die persoonlijkheidsstoornis en de gepleegde moord. Volkert van der G. werd ondanks deze persoonlijkheidsstoornis door de rechter toch volledig toerekeningsvatbaar verklaard. Zit er bij Volkert van der G. soms een wand in zijn hoofd die de persoonlijkheidsstoornis scheidt van zijn moordneigingen? Daarnaast kun je je bij verminderde toerekeningsvatbaarheid afvragen wat dat nu eigenlijk betekent. Handelt iemand dan voor een deel vanuit zijn vrije wil en vanuit een ander deel niet? Dat is toch wel merkwaardig.
Laten we daarom eens zien wat het voor de strafrechtsspraak zou kunnen betekenen als we de vrije wil uit ons denken over goed en kwaad zouden schrappen. De strafmaat zal dan niet meer bepaald worden door de vraag in welke mate je iemand iets kan aanrekenen. Het begrip ‘toerekeningsvatbaarheid’ zou dan moeten verdwijnen en de strafmaat zal dan op andere gronden moeten worden vastgesteld. De redenen echter om straf op te leggen blijven wel grotendeels hetzelfde namelijk: ‘afschrikking’, ‘bescherming van de samenleving’, ‘vergelding’ en ‘resocialisatie’.
Ik wil hier slechts een paar verkennende bewegingen maken en een mogelijke weg schetsen waar over gediscussieerd zou kunnen worden. Mijn voorstel zou zijn om in een strafrecht zonder toerekeningsvatbaarheid psychologische overwegingen niet mee te laten tellen voor het vaststellen van de hoogte van een detentie. Laten we de volgende twee gevallen verge-
lijken. Karel heeft zijn oma vermoord voor de erfenis. Peter heeft ‘zonder reden’ een hem onbekende man in de bibliotheek doodgestoken. Bij Peter is er sprake van een ernstig gestoorde persoonlijkheid maar Karels persoonlijkheid is ook gestoord, zij het op een andere manier. Karel beseft of voelt kennelijk niet dat het vermoorden van je medemensen een ernstige bedreiging vormt voor het beschaafde samenleven en daarmee voor ieders en dus ook zijn eigen welzijn. Zijn persoonlijkheid kun je dus met recht abnormaal noemen. Is er een goede reden om Peter een andere detentietijd op te leggen dan Karel in een systeem waarin toerekeningsvatbaarheid niet meer voor komt? Er zijn twee goede argumenten te geven om dat niet te doen. Het eerste argument gaat als volgt: Peter is door zijn persoonlijkheidsstoornis vermoedelijk een groter gevaar voor de samenleving dan Karel, waardoor hij een langere detentietijd dan Karel opgelegd zou moeten krijgen om de samenleving tegen hem te beschermen. Wanneer je aan de andere kant kijkt naar de afschrikking is het andersom. Mensen zoals Karel die op rationele gronden (het verkrijgen van een erfenis) een moord plegen, zullen van te voren de risico’s van een dergelijke actie wegen. Wanneer de detentietijd en de pakkans voor moord hoger zijn, zullen deze calculerende mensen eerder van een moord afzien. Vanuit die optiek zou je mensen zoals Karel juist een langere detentietijd op moeten leggen dan mensen zoals Peter, die veel minder gevoelig zijn voor afschrikking. Omdat beide argumenten elkaar in zekere zin opheffen, verdient het aanbeveling om voor hetzelfde vergrijp dezelfde detentie uit te spreken.
Het andere goede argument hiervoor is dat er ook allerlei mensen bestaan die qua persoonlijkheid zich als het ware tussen Peter (zware persoonlijkheidsstoornis) en Karel (rationele moordenaar) in bevinden. Wanneer je als rechter mensen als Karel en Peter verschillend wil gaan beoordelen, moet je bij allerlei ‘tussenpersoonlijkheden’ gaan vaststellen hoeveel ze van Karel hebben en hoeveel van Peter, iets wat vrijwel onmogelijk is omdat de psychologie nu niet bepaald een exacte wetenschap is. Zou je dit toch proberen, dan zorg je voor willekeur en verwarring binnen de rechtsspraak, willekeur die je met het schrappen van de toerekeningsvatbaarheid dacht kwijt te zijn. Kortom, het is vermoedelijk het beste om voor dezelfde daad dezelfde detentie uit te spreken en alleen dwang van de omstandigheden (bijvoorbeeld noodweer) tot detentieverlaging te laten leiden.
Verhalen over een slechte jeugd zijn in deze benadering niet meer relevant voor de detentietijd, wel voor de therapeutische hulp die geboden moet worden. Door een slechte jeugd is iemands persoonlijkheid mis-
schien beschadigd, maar dat is geen reden om in geval van bijvoorbeeld een moord een lagere detentie uit te spreken. Ten eerste gaat dit ten koste van de algemene afschrikking (andere mensen met een slechte jeugd denken misschien dat het hun minder wordt aangerekend wanneer ze een moord plegen) en ten tweede moet de samenleving beschermd worden tegen dit soort mensen. Doordat ze een beschadigde persoonlijkheid hebben, zijn ze eigenlijk extra gevaarlijk. Dat ze die beschadigde persoonlijkheid niet door eigen toedoen hebben verkregen is buitengewoon tragisch, maar dat maakt het gevaar dat ze vormen niet kleiner. Bovendien hebben ze dan juist veel tijd nodig om hun persoonlijkheid weer op orde te krijgen (resocialisatie) zodat ze kunnen terugkeren in de samenleving. Wanneer we dit terugkoppelen op de zaak Murat D. dan luidt het oordeel dat Murat weliswaar volledig slachtoffer kan zijn van zijn opvoeding en omstandigheden, maar dat dat geen reden is om hem minder detentie op te leggen.
Het onderscheid tussen moord en doodslag in deze benadering ook geen zin meer. Wanneer Johan in een plotselinge opwelling een mens doodsteekt, moeten deskundigen bekijken wat andere mensen in een zelfde soort situatie zouden doen. Komen zij tot de conclusie dat de plotseling opwelling niet tot stand kwam door de druk van de omstandigheden (zoals bijvoorbeeld bij noodweer) maar sterk samenhangt met de aard van Johans persoonlijkheid, dan is er sprake van een bepaalde persoonlijkheidsstoornis. In dat geval is er geen reden om een lagere detentie op te leggen dan bij een ‘gewone’ moord. Integendeel, de samenleving moet beschermd worden tegen mensen die ‘zomaar’ uit plotselinge impulsen andere mensen doodsteken.
Het voordeel van het schrappen van de vrijewilsgedachte en daarmee het loslaten van het begrip ‘toerekeningsvatbaarheid’ zou kunnen zijn dat er een grotere consistentie en helderheid kan worden bereikt in gerechtelijke uitspraken en in ons denken over goed en kwaad.