Margriet de Moor
Verontrustend, gevaarlijk, exact
Tien uit Limburg ingevlogen musici, zes instrumentalisten en vier componisten, hebben zaterdagavond in de Kleine Zaal van het Amsterdamse Concertgebouw een programma gebracht, streng en lucide, van composities die allemaal spelen met het idee van de eindeloze vorm, die toch een begin en een afsluiting kent. Het meest compromisloos, het verst in dit oude idee dat in wezen symbool is voor het leven zelf, ging de compositie Cascade van Pete Harden.
Cascade is een term die bekend is onder jongleurs. Hij verwijst naar het geometrische, achtfigurige patroon dat ontstaat bij het werpen van drie ballen. De juiste snelheid van de objecten, de juiste hoogte en de juiste wijdte van de handbewegingen – voorwaarden voor het boven het hoofd van de jongleur bewegende beeld: dit alles gold zaterdagavond evenzeer voor de zes Limburgse muzikanten. Met een overtuigingskracht die niet onderdeed voor die van de variété-artiest, doordrongen ze het publiek ervan dat wat zich hier afspeelde, zich afspeelde aan de rand van een groot gevaar.
Harden blijkt met Cascade weer helemaal terug te zijn van weg geweest. Het is waarachtig niet moeilijk te achterhalen waar de energieke componist, na een sabbatical van twee jaar als circustentopbouwer en weer afbreker, zijn inspiratie voor dit nieuwe werk vandaan heeft gehaald.
Cascade begint met een zacht, dwingend getrommel dat niet alleen de toehoorder onmiddellijk grijpt, maar ook bedoeld lijkt om piano en gitaar de noten binnen te slepen. (In een interview in De Limburgse Koerier vertelt de componist dat hij hier, aan het begin van de partituur, de opmerking Le jongleur est seul heeft neergekrabbeld.) Wat dan ontstaat, is een koud, onromantisch klankpatroon waarbinnen de gitaar en de piano telkens voor kleine erupties zorgen door elkaar in hoge ligging te dubbelen, ritmisch, niet per se melodisch. Het effect is bijzonder: alarmerend, maar ook vermakelijk. Op een ander dan muzikaal vlak zou men zeggen dat het doet griezelen.
Een open, eindeloze vorm dus, ja zeker, maar niet zonder geledingen.
Op een ontroerend tonale manier, Claude Vivier-achtig tonaal, mengen zich nu de twee saxofoons in de beweging. Het kalme begin van, zeg maar, de eerste twee ballen? Op het moment, zeer kort hierna, dat de trombone zich in het spel begeeft, noteert de componist op zijn notenblad: les balles volent dans les trois dimensions de l’espace. Feit is dat de trombonepartij, meesterlijk gespeeld door Anton van Houten, de ruimte van het horen als het ware zichtbaar vergroot.
Wat nu ontstaat, na een nauwelijks als overgangspassage op te merken wisseling van metrum en kwartopgebouwde harmonieën, kunnen wij nog het beste een scherzo te noemen. Wervelend, leuk, licht, zoals het hoort, maar met een uitwerking die op een onverklaarbare manier zeer verontrustend is. Want de vraag, in het idioom van Cascade vanaf het allereerste begin gesteld en hier op de spits gedreven, luidt: hoe moet dit in godsnaam eindigen?
Welnu, Cascade eindigt in de transparantie van een zomernacht op het moment dat de sterren tegen de ochtend verbleken. De wervelende motieven worden een voor een, vanuit een dicht bijeenliggend toonhoogtegebied, teruggenomen. De slagwerker soleert, trommels, bekkens, in het tempo van het begin en kapt ermee.
Het premièrepubliek rees op alsof het kopje onder was geweest.