[p. 33]
Ester Naomi Perquin
Gedichten
Voor straf
Goed zal hij er nooit in worden, die kleine
zoutpilaar, van kijken tussen treden door
als hij alweer een trage aftocht klimt,
vaak om iets kleins, iets alledaags
waarvoor driemaal gewaarschuwd is:
modder van zijn tractor op het kleed
of ook – als wij een ogenblik niet kijken –
zijn zusje knijpen, dingen die hij doet.
Toch krijgt hij meer en meer het rationele
dat zijn vader heeft, verveling
die hem iets ouders geeft. Hij vergeet
zijn speelgoed niet meer mee te nemen
wanneer wij zeggen opstaan, weggaan,
doet hij alles in een vreemd soort roes.
En ja, wij missen soms dat hele erge
van echt verlaten zijn dat uren
in hem na bleef gloeien als hij
voor straf van tafel moest.
[p. 34]
Verloren schrift
Waar hij eerder nog kon jagen
en wij lazen: bos vol beesten,
hoge lijven, volheid op papier
veelpotig, niet te tillen door getal
of de zwaarte van geweien
trillen nu schraal beschreven velle,
toont hij angstig wat hij heeft geschoten
wat te zien is in zijn reservaten:
waterplaatsen, droog gelaten,
oude herten zonder poten.
Soms laten ze zich, lijkt het,
even lokken met betekenis:
aanzetten tot jonge dieren
nog in nesten, schetsen
waar niet van te eten is.
[p. 35]
Staatsgeheim
Overmaatse vogel door hoog in de lucht
gestoken borstels schoongeschrobd en
bovenop het touw verstopt
waaraan hij deze vlucht moet hangen.
Samenspel door onbekende machten,
trucages van een verborgen overheid.
Die meisjes met rokjes en hoedjes?
Zwijgen verplicht. Of moeten geloven.
Eenmaal boven is de druk zo laag
dat elk besef – hoe log, hoe zwaar,
hoe traag – van zwaartekracht verdwijnt.
Wat niet weet, wat niet valt.
Maar wie betaalt de mannen die de wolken
langs de vleugels trekken?
Wie wast hun hemelsblauwe overalls?
[p. 36]
Vertegenwoordiger
Je bent naar alle waarschijnlijkheid
veel langer, breder ook dan ik nu zie,
hebt meer ogen bovendien, allerhande
tastende gevoeligheden, waaronder oren
voor zelfs het minst geluidmakende leven
om je heen: kaarslicht, slapend kikkerdril.
Je hebt in het echt misschien een been
dat mankt, je loopt gebogen, hoofd omhoog,
of liever hoofden, meerstemmig ook.
Je spreekt in vreemde tongen, als je
spreekt – maar meestal blijf je stil.
Ik kan het allemaal niet zeker weten.
Het lichaam dat jou lijkt uit te drukken,
jou verpakt en dan in porties aan
mijn blik verkoopt, maakt de winst,
loopt wel binnen, doet maar alsof
het jou mag zijn, alsof het bestaat:
onverdraaglijk traag ademend ding
dat zich om je vormen wringt.