Sanneke van Hassel
Snippers Sarajevo
Balkonscène
De dag voor ik naar Sarajevo ga. In bed, in bad en in de tram lees ik over Bosnië Herzegovina. Op tafel liggen foto’s van massagraven, resten mens in wit plastic. In het woordenboek zoek ik granaat, mortier en mijn. Woorden uit de media komen terug: blauwhelmen, het tribunaal, Srebrenica. Ik prent de recente geschiedenis in, de afkortingen van hulporganisaties en overheden: unhcr, sfor, hro. ‘Gezellig,’ zegt een vriend spottend, alsof de oorlog niet al tien jaar voorbij is. Een ander herinnert zich een vakantie in voormalig Joegoslavië; het water aan de kust zo helder dat ze de bodem zien kon.
Boeken, bomen en brood, uit de berg boeken en artikelen vangen deze drie onderwerpen mijn aandacht. Over de oorlog en de politiek is veel geschreven, ik kies een alledaags toegangspoortje tot de stad waar ik drie weken op onderzoek ga. Hoe zien de parken en lanen eruit in een stad waar de platanen vier jaar lang brandstof waren? Hoe bouw je een bibliotheek op nadat die volledig is uitgebrand? En hoe liep het af met de broodfabriek waarover oorlogsverslaggever Dirk Draulans schreef dat dit het best bewapende gebouw van de stad was? Ik stop de B’s onder in de rugzak, wil in de eerste plaats een open oog houden, de letters komen later.
De avond voor ik wegga verpot ik de tomaten op het balkon en peins over een andere B, die van buren. Vóór alles is Sarajevo de stad die beroemd was om het vredig samenleven van volkeren en geloven.
‘Wat ga je doen?’ Mijn buurmeisje roept me toe vanaf haar balkon.
Ik zeg dat ik op reis ga.
‘Ga je dan huilen?’
‘Als het niet leuk is kom ik gewoon terug.’
Air Bosna
Tegen een decor van bergen en hooischelven staan nieuwe vliegtuigen. De nationale geelblauwe vlag met witte sterren prijkt op de staart. Het dessin is
ingevoerd door de Verenigde Naties nadat het parlement het niet eens kon worden. Was het vliegveld open tijdens de oorlog?
Via een landweggetje rijdt de taxi het centrum in. Half afgebouwde nieuwe huizen, een café Europa naast de ruïne van een boerderij. Een oude man zit voor een berg vrachtwagenbanden. De namiddagzon maakt alles mooier, flats zijn hooguit pokdalig, de staketsels van appartementgebouwen romantische ruïnes. Kogelgaten zien eruit alsof jongens tennisballen tegen de muur gegooid hebben en er deukjes zijn gekomen. Tussen afgebrokkelde muren zijn plantsoenen ontstaan, met onkruid en opschietende struiken.
Over het lange snipers alley, jachtterrein van de scherpschutters, rijd ik het centrum in. De gebouwen die het meest glimmen zijn buitenlandse banken: de Oostenrijkse Raifeissenbank of de Volksbank gehuisvest in twin towers op dwergformaat. Die bunker in de kleuren van gele- en chocoladevla is de legendarische Holiday Inn waar in de oorlog de journalisten verbleven. We slaan af en rijden langs een magere rivier, de Miljacka, met om de paar honderd meter een brug. De chauffeur wijst op een verwoeste villa aan de overkant: het hoofdkwartier van de Olympische Winterspelen van 1984.
Koffie en sigaretten
Huisnummers ontbreken, een slager wijst me de deur van een negentiende-eeuws appartementgebouw. Bij een statig pand bel ik aan bij Kalender. Aan de overkant een kleine moskee en winkeltjes van donker hout. Oude trams rammelen voorbij.
In de kamer staan drie driezitsbanken met kleden erover en kussens met de plattegrond van Australië. Salontafel en bijtafeltjes zijn bedekt met kleedjes, de perzen op de vloer overlappen. Schoenen uit, pantoffels aan en ontvangst met taart, petits fours, oranje limonade en koffie uit een koperen pannetje. Amra, in kleermakerszit op de canapé, kletst alsof ze in geen jaren iemand heeft gesproken. Haar gezicht is bleek, haar gebaren expressief. ‘I smoke like a wild animal,’ peuk na peuk belandt in de asbak voor haar. Drina staat op het pakje, naar de beroemde rivier waar Nobelprijswinnaar Ivo Andrić over schreef.
Amra is freelance kunstenaar en even oud als ik. Tijdens de oorlog gebruikte ze alles wat ze te pakken kon krijgen om te schilderen: toiletpapier, make-up, koffie. De kunstacademie was een jaar dicht, de rest van de belegering van Sarajevo bleef zij open. Amra’s professor werd tien meter van de
ingang getroffen door een granaat. ‘You need high spirit to survive a war. For not a million dollar I would go to a war zone. One trauma is enough.’
Ik zuig haar woorden in me op, dacht dat niemand over de oorlog wilde spreken. Ze staat op om meer koffie te maken. In de oorlog werkte ze als een bezetene, zegt ze, terug uit de keuken. Nu is dat anders: ‘I have no motivation to paint. There is no money for art in Bosnia.’ Een volgende Drina licht op.
Korzo
Amra troont me mee over Ferhadija, winkelstraat en allee voor professionele flaneurs. Over het plaveisel wandelen drie generaties voorbij. Jong en oud houdt korzo. De meisjes dragen hun strakste spijkerbroeken. Naaldhakken op losliggende tegels.
In de winkels van Diesel (for a succesful living), Esprit en Morgan is het niet druk. De meeste mensen doen hun inkopen op zwarte markt. Op elke straathoek zit wel iemand met t-shirts, pakjes haarspelden en pantykousjes. De terrassen zitten vol, ook die van het Bill Gates café en café Job Invest.
Tussen de winkelpuien ligt een oude moskee met paradijselijke tuin. Honderd meter verderop prijkt de kathedraal. Een priester draagt de mis op voor een man of vijftien. In het glas in lood raam achter het altaar werd Jezus tijdens de oorlog door zijn hart geschoten. ‘Door het gat zag je de lucht,’ vertelt Amra, en ook hoe voor de oorlog de katholieke Kroaten hier samen met de moslims en Servisch-orthodoxen kerstvierden. Een minuut verder staat de gele Servisch-orthodoxe kerk, het is er duister en koel. Panelen met iconen, het altaar in een donkere nis. ‘Dit is de eerste keer dat ik hier weer ben,’ fluistert ze.
We steken de straat over naar de galerie voor nationale kunst. Het is er net zo stil als in de kerken. Impressionisme, pointillisme, expressionisme: alle negentiende-eeuwse stromingen zijn hier verkend. Relatief veel magisch realisme, strakke velden, mysterieuze cipressen. De zolder is bestemd voor hedendaagse kunst, de werken zien eruit alsof er stof op ligt, alsof de erosie heeft toegeslagen.
Geen korzo zonder sladoled, ijs in alle kleuren als de truitjes van de meisjes. Drie Sloveense sfor-soldaten zitten aan een sorbet. Soldaten zijn hier groen vlekjes, de colonnes zijn vertrokken.
Copyshop Mekka
De copyshop van Amra’s vrienden is ook Islamitisch centrum. Naast een cursus Engels liggen heilige geschriften, alles gekopieerd op wit papier met
een plastic ringbandje. Aan de muur hangen spreuken uit de Islam gevat in ingenieus houtsnijwerk. In de rekken gebedskleden naast perforators, balpennen naast wierook. Van Alman, de eigenaar met zijn strenge gezicht, mag ik alle dvd’s lenen die ik wil. Zijn vrouw Selma schenkt koffie. Ze ziet er moe uit. ‘They only work,’ verzucht Amra.
Alman prijst een driedelige bbc-documentaire over de Islam.
‘Ik beperk me voorlopig tot de Bosnische geschiedenis,’ zeg ik.
Hij wil me niet beledigen, vertaalt Amra en Alman vertoont een glimlach boven zijn strakke baard en benadrukt dat ze alle films die ik wil zien voor me kunnen kopiëren. Onder de toonbank vandaan komt de uitgebreide catalogus. Hollywood is het best vertegenwoordigd, ‘For if you want to relax.’ Ik kies Agression on Mostar, die ik later zal ruilen voor The History of Sarajevo. Hij wil niet dat ik betaal en met moeite laat ik vijf mark achter, tweeënhalve euro. Aan bonnetjes doen ze niet.
In bananendozen
Gazi Husrev-beg is de vader van de Ottomaanse gouden eeuw in Bosnië. De Turkse krijgsheer zwaaide van 1521 tot 1541 zijn scepter over Sarajevo en liet een stoet van religieuze en culturele instituten na. Bibliotheka Gazi Husrev-beg staat naast het poortje, en daaronder: medresa. Meisjes met hoofddoek en jongens in pullovers staan in groepjes te kletsen. Ik vraag naar de bibliotheek. Een kleine jongen wenkt me. Op de trap houdt een barse stem ons tegen. ‘Bibliotheka,’ roept de jongen terug. In een kamertje met kaartenbakken wordt er nog een andere leerling bijgehaald, heldere ogen, keurig Engels. ‘This is only school library.’ Medresa betekent koranschool, een kostschool waar je opgeleid kunt worden tot imam. De jongen wijst mij naar de andere kant van de rivier, naar de publieke Gazi Husrevbeg bibliotheek.
Na een half uur lopen sta ik voor een massieve deur. Een pikzwarte conciërge, de eerste en laatste zwarte die ik in Sarajevo tegenkom, wijst me de weg. In kale lokalen zitten moslima’s zwijgend achter afgedankte Applecomputers. Een zuchtende bibliothecaris diept een folder uit 1982 op en stuurt me een trap hoger. De hartelijke vrouw die daar zit heet Hamida Karčič. Zij vertelt over de collectie die voor de wetenschap bestemd is en talloze Arabische, Perzische en Turkse manuscripten herbergt, sommige meer dan zevenhonderd jaar oud. De bibliotheek wordt gefinancierd door de islamitische gemeenschap en krijgt veel steun uit het Midden Oosten. Tijdens de oorlog werd hij vanuit de bergen beschoten. Geen enkel boek
ging verloren, de collectie was tijdig in bananendozen naar de kelder geëvacueerd. Hamida vluchtte met drie kleine jongens uit Dorbrinja, een buitenwijk van Sarajevo die bezet was door de Serviërs, naar Istanbul waar haar man als professor kon werken.
Als ik terugloop is er wind en vallen bloesem en platanenpluis gevolgd door grote regendruppels. Ik schuil in de kleine stadsbibliotheek aan de rivier, een van de vijftien filialen. Een bedompte lucht in twee kamers met hoge boekenkasten en morsige vloerbedekking, een computer in een hoek. Bibliotheka stari grad, bibliotheek van de oude stad. Behalve twee bibliothecaressen bij een gaskachel, is er niemand.
Feed my ants
‘When Izetbegović died, I cried. I loved him like a father.’ Na ijs komt taart, we zakken neer in de keuken en Amra vertelt over de in 2003 overleden Bosnische moslimleider. ‘He ate bread, just like the people. He did not want power or land, he wanted to protect Bosnian people.’ In 1992 riep Izetbegović de onafhankelijkheid van Bosnië uit, waarop het Servische leger aanviel met als doel uitbreiding en als excuus dat de moslims op het punt stonden een heilige oorlog tegen Servië te beginnen.
Amra staat op. ‘Now I must feed my ants.’ Ik lach, vermoed drastische maatregelen tegen de mieren die over het aanrecht krioelen. Ze pakt twee suikerklontjes en gooit er een scheut water op. ‘In Bosnia we believe ants bring good luck, it is bad to kill them. They harm nobody, they are only building, they are vreally constructive.’
Park
In de bus is het niet toegestaan Pommes Frites of Würst te eten. Het is een Duitse afdanker. Over het brede Alipasina rijden we omhoog langs iele platanen. In de meeste steden staan knoerten, hier zijn het windvaantjes. Ik stel me voor hoe in de oorlog tussen de huizen kool werd verbouwd.
‘Kosevo park.’ Amra wijst uit het raam. ‘Dit was een kale vlakte na de oorlog. Alle bomen waren gekapt om op te koken.’
Nu is het park opnieuw beplant en van bankjes voorzien. Gelijkvormige jonge boompjes; karaktervolle knoerten ontbreken. De speeldieren en wipwaps die na de oorlog zijn geschonken, zijn alweer verroest.
Na eindeloze begraafplaatsen komen we langs het stadion waar in 1984 de Olympische spelen plaatsvonden. Iets verder, bij een rij snackkiosken, is de ingang van Pionirska Dolina, pioniersvallei. Het verroeste bord met
Zoološki vrt, dierentuin, dateert uit de tijd dat er leeuwen rondliepen. In de oorlog lag de frontlinie in het park en zijn alle dieren van honger omgekomen. Nu kan ik er niet meer van maken dan een kinderboerderij met wat geiten en lama’s, een groep boze kangoeroes en een eenzame zebra in een zompig hok. Achter een hek waar ik een berghok voor kruiwagens vermoed, woont een bruine beer.
park is plantsoenendienst, beheerder van de dierentuin en eigenaar van twee tuincentra en vijf bloemenwinkels. Het bedrijf verzorgt de kerstversiering in de stad, en tuinen en bloemstukken voor ambassades. Er werken tweehonderdvijftig mensen, in het hoogseizoen verdubbelt dit aantal met seizoensarbeiders.
De telefoon van directeur Oscar Delić rinkelt om de minuut. Overmorgen is er een kinderdag. De beer krijgt een wijfje uit Zagreb. Een opgewekte delegatie van het kanton Sarajevo komt binnen om het programma door te spreken. Delić slaat een arm om zijn assistente en maakt luidruchtig grappen met de politici. Ik wacht, bestudeer de plaatjes op de bokalen die gewonnen zijn met grasmaaien en snoeien in de hoek van het kantoor.
Het is moeilijk specifieke informatie los te krijgen. Samengevat is dit Delić’ boodschap: park ontving veel buitenlandse donaties en deze zijn nog steeds hard nodig. Er is geen overzicht van donateurs. Van de assistente mogen wij niet in het persarchief kijken zonder dat zij ernaast zit. ‘Plannen zijn geheim,’ zegt ze ‘of nog niet openbaar.’ Ze kan ons alleen een document uit 1998 geven, geschreven voor fondsenwerving. Geen doel is gehaald. Wel is het park ontmijnd, zijn de paden hersteld en is de paddestoel met ijs en snoep herbouwd.
In het stadspark heb ik sierkersen uit Japan heb gezien en ook weet ik van een Amerikaans initiatief dat voor alle 1600 tijdens het beleg gestorven kinderen een boom plantte en dit later uitbreidde met 3000 fruitbomen in de buitenwijken en 300.000 sparren op de kaalgeroofde bergen. Delić knikt, ‘Er gebeurt van alles, soms is niet Park de initiator maar het kanton of de stad Sarajevo, afhankelijk van wie het eerst contact heeft met een donateur.’
Tijd voor de rondleiding. Volgens Delić telt het park 150.000 bezoekers per jaar, 50.000 minder dan voor de oorlog. Ik tel er deze vrijdagmiddag krap vijftien. Een medewerker vertelt trots dat uit Holland laatst een lading moerbeibomen kwam, morus alba, een treurmodel.
Park heeft na de oorlog een monopolie in heel Bosnië,’ zegt hij. ‘Op een paar kleine tuincentra na is er niemand die zich met groenvoorziening bezig houdt.’
Ik vraag welke parken ik volgens hem moet bezoeken.
‘Je moet de tram nemen van Ilidža tot Baščaršija en dan naar buiten kijken. Over de hele linie is hard gewerkt. En stap uit in Dorbrinja. Daar zijn alle bomen nieuw.’
Tot besluit mogen we in het net afgebouwde berenhok. ‘Alles volgens Europese richtlijnen,’ herhaalt de assistente. Met speelweide en een modderige sloot voor als het dier het warm heeft. Beren houden van modder.
Paardebloemen
‘Officially it’s closed, just officially, I think you can go in,’ zegt Amra als ik haar vertel dat ik naar het Nationale Museum wil gaan. Eerst bezoek ik het Historisch museum ernaast. De regen stroomt van de afgebrokkelde trappen. Twee mannen zitten in de kleine loge bij de ingang. De tentoonstelling kost vijftig cent. De modernistische hal – natuursteen op de grond, een abstract, gebarsten glas in lood raam – staat vol kisten van een voorbije tentoonstelling. Buiten klinkt het geraas van de hoofdweg. Ik loop door een glazen gang met stekken van vetplanten op lage vensterbanken. Tussen het onkruid op de binnenplaats staan resten van oorlogsvoertuigen uit de Tweede Wereldoorlog. In een barak zet ik mijn paraplu in de hoek. Het is koud en stil. Aan de muren hangen fotokopieën van de geschiedenis van Bosnië. In het midden van de zaal vitrines met wat boeken, wapens en wapenschilden. De geschiedenis van Bosnië begint rond 1000 na Christus en eindigt bij de oorlog, bij prijswinnende kleurenfoto’s van treurende vrouwen in Srebrenica, van neergeschoten burgers op straat. Tot slot grijnzende regeringsleiders – de kale kop van Milošević in het midden – die in 1995 het verdrag van Dayton ondertekenen.
Het Nationale Museum is een lichtgeel monumentaal gebouw uit de Oostenrijks-Hongaarse tijd. In het perk ervoor rusten stećaks in hoog gras, wit stenen grafkisten die tot mijn middel komen, met oersymbolen en vroeg cyrillisch schrift. De beroemde archeologische vleugel is helaas niet open omdat er een muur op instorten staat, vertelt de dame achter het loket. Ook de hagada, het heilige Joodse boek dat de Spaanse inquisitie, de holocaust en de belegering van Sarajevo overleefde, is niet te zien. In het kamertje achter het loket kijkt een man voetbal op een minitelevisie. De lunch staat op tafel.
Op de afdeling volkenkunde is een tentoonstelling van Bosnische muziekinstrumenten. De suppoosten dragen dikke truien. Boven is een negentiende-eeuws Turkse huis gereconstrueerd dat het Bosnisch gezinsleven in
hogere moslimkringen weergeeft. Gescheiden verblijven voor mannen en vrouwen vol houtsnijwerk en tapijten.
De botanische tuin is een paradijselijk vierkant. Seringen bloeien, bosviooltjes barsten uit de perken, blauwe regen slingert zich om een pilaar. In de natuurhistorische vleugel waan ik me een eeuw terug. Vergeelde droogbloemen in lijsten. Een zaal vol opgespelde insecten in houten kabinetten. In het trappenhuis een vitrine met roofvogels op een rots, de vleugels uitgevouwen. In een andere kast buigt een opgezette beer zich dreigend over een schaap. De meeste deuren zijn gesloten. De dame bij de ingang werkt haar lippenstift bij, aan het tafeltje leest de man de krant.
Achter de musea bouwde architect Renzo Piano een brug met monumentale pijlers over de Miljacka. Op de vlakte tussen de beide musea en de rivier wil Ars Aevi een museum voor hedendaagse kunst bouwen, door Piano ontworpen. Het plan is nu veertien jaar oud. In het grint staat een bronzen beeld op een bekladde sokkel, een vogel, een vlam, iets dat zich verheft.
Boekverbranding
Amra duwt haar vaders overhemd in zijn broek. De handen van de oude Kalender zijn vuil, zijn huid is bruinverbrand. Een paar dagen is hij in de stad, de meeste tijd brengt hij door in zijn geboorteplaats Livno. Veertig jaar woonde hij in Sarajevo waar hij in Vjećnica, de Nationale- en Universiteitsbibliotheek, vijfendertig jaar als coördinator van de bibliotheken van Bosnië Herzegovina werkte. Tot zijn pensioen in 2003 was hij dertien jaar adjunct-directeur.
Kalender speelt met z’n baseballcap en vertelt toonloos hoe er op 26 augustus 1992 de hele dag zware bombardementen waren. Rond één uur gingen de laatste medewerkers van de bibliotheek naar huis. ‘De bombardementen werden heviger en we moesten de kelder in. Rond negen uur ‘s avonds hoorden we op Radio Sarajevo dat de bibliotheek in brand stond.’ Meteen vloog hij naar boven en zag door het keukenraam de vlammen uit de ramen slaan. Hij rende de vijftig meter van zijn huis naar Vjećnica. De moslimfamilies die daar tijdelijk onderdak hadden gevonden stonden op straat en werden door Karadžić, leider van de Bosnische-Servische partij sds, van brandstichting beticht. Vanuit de heuvels mikten scherpschutters op burgers die probeerden de boeken te redden. De soldaten hadden fosforbommen gebruikt en het papier vatte onmiddellijk vlam. ‘Het was een immens vuur, alle brandweermannen van Europa hadden het niet kun-
nen blussen.’ De marmeren zuilen braken. Toen het dak begon in te storten stuurde de politie iedereen weg. Een deel van de oosterse verzameling wist Kalender door een achterdeur in een auto van het leger te laden.
Slechts tien procent van de collectie van ruim anderhalf miljoen boeken werd gered. Nog dagen na de brand fladderde in Sarajevo verkoold papier op straat. Het grootste verlies was de meer dan honderd jaar oude verzameling Bosnische periodieken en dagbladen, compleet tot de dag van de brand.
‘De Nationale- en Universiteitsbibliotheek is een van de oudste van Europa. Ghazi Husrev-beg stichtte haar in 1537, met een selectie Ottomaanse manuscripten. Vanaf 1867, sinds boeken ingebonden worden, verzamelde de bibliotheek van elk boek in het Servo-Kroatisch een exemplaar. Na de Tweede Wereldoorlog verhuisde hij naar Vjećnica, het voormalig stadhuis, en in 1949, onder Tito, werd het bibliotheek.’
De bibliotheek was zes dagen per week van acht uur ‘s ochtends tot negen uur ‘s avonds open. Door de grote koepel op het dak en de hoge ramen was het een licht gebouw. In de leeszalen konden vierhonderd mensen terecht, inclusief vijfendertig vaste plaatsen voor wetenschappelijk onderzoek. ‘We hadden alle dagbladen en tijdschriften, vooral op het gebied van de humaniora. Ook tijdens het communisme kon je er de Daily Mirror lezen, de Pravda, l’Humanité.’ We hadden Nobelprijswinnaars, encyclopedieën, woordenboeken. Alleen boeken van de Četniks (Servische nationalisten) en de Ustashas (Kroatische nazi’s) werden gecensureerd.’ Amra: ‘Ik las er Freud, Adler, Agatha Christie en Dostojevski maar ook alternatieve stripboeken. Ik luisterde lp’s.’
Die ochtend heb ik voor het gebouw gestaan. ‘Neo-oriental’ zegt iedereen tegen wie je ‘bibliotheek’ zegt, met ontzag in de stem. In 1898 bouwde het Habsburgse bewind het als onderkomen voor het stadsbestuur, hieraan dankt het de naam Vjećnica, dat het oude stadhuis betekent. Het heeft de hoge ramen en de statigheid van de Oostenrijks-Hongaarse architectuur die je langs de hoofdstraten vindt, maar ik kan niet anders dan het gestreepte stucwerk en de oriëntaalse reliëfs als decoratie zien. De puntige daklijst een taartrand, de zuilen en bogen aan de voorgevel het garnituur. De bibliotheek ligt direct aan de Miljacka, aan de rand van Bascarsija. Imposant, en een beetje misplaatst, naast de lage Turkse bazaar en de heuvels waar traditionele familiehuizen tegenaan staan. Het stucwerk is aangetast door de beschietingen, bij de ramen is het zwart geblakerd. Voor het gebouw staan reclameborden voor yoghurt en sigaretten. Geen borden van aannemers of projectontwikkelaars.
‘Naarmate ik ouder werd kwam ik tot de conclusie dat de Serven doelbewust de culturele instituten wilden wegvagen. Tien dagen na de start van de belegering al bombardeerden ze het Oriëntaalse Instituut.’ Kalender acht Karadžić direct verantwoordelijk. Als intellectueel, psychiater en publicist van enkele succesvolle dichtbundels voor kinderen, had hij er zelf gestudeerd. De ideeën voor de vernietiging werden hem onder andere ingefluisterd door Milorad Ekmecić, Kalender spelt de naam van deze Servische Shakespearespecialist die in 1986 meeschreef aan het Memorandum. In deze verhandeling zette de Academie van Wetenschappen de grieven van de Serviërs op een rij. ‘Directeur Borivoje Pistalo, een Serviër, deed niets om de bibliotheek te redden. Een etmaal na het uitbreken van de brand was hij ter plaatste, keek en zweeg. Daarna hoorden we alleen nog via de media van hem. Hij beweerde dat de verhezen meevielen, dat er heel wat was gered.’ Kalender denkt dat Pistalo geleidelijk informant van het Servische bewind werd. Na de brand ging de directeur fondsen werven in Slovenië. Veel geld verdween in eigen zak, de ambassade verbood hem ermee door te gaan. In 2003 overleed hij in Belgrado. Kalender heeft hem steeds als hoofdverdachte beschouwd. ‘Ach, in Bosnië lopen criminelen en slachters vrij over straat, vergeleken bij hen is Borivoje Pistalo een lammetje.’
Volgens Kalender bevestigen de politierapporten zijn theorieën over de voormalig directeur. Tegelijk zegt hij dat de verwoesting van de bibliotheek nooit echt goed is onderzocht. De aandacht ging in de eerste plaats uit naar de menselijke slachtoffers van de oorlog, minder naar de verwoeste instituten. ‘Na aanslagen op mensen zijn aanslagen op cultuur de ergste misdaden. Een bibliotheek is een verzameling uiteenlopende visies, verhalen en feiten die samen een levende identiteit vormen. Met het bombarderen van de bibliotheek wilden de Serviërs de Bosnische identiteit uitwissen.’
Het instituut bestaat nu dankzij het kanton Sarajevo. Er is net een nieuwe directeur, de vorige, Enes Kujundžić, slaagde er niet in voldoende fondsen te werven. Kalender hoopt dat er ooit een nieuw gebouw zal komen voor de bibliotheek maar vreest dat hij het niet meer zal meemaken. ‘De overheid is niet geïnteresseerd in een nationale bibliotheek. De decentralisatie brengt provinciaal denken met zich mee; een ramp voor grote culturele instellingen. Het was een bibliotheek voor heel Joegoslavië. Nu heeft Zagreb een eigen nationale bibliotheek en Belgrado ook. Voor de andere entiteit van Bosnië, Republika Srpska, heeft de bibliotheek in Banja Luka prioriteit.’
Veel intelligentsia zijn tijdens of vlak na de oorlog uit Sarajevo vertrok-
ken. Ze zijn onvoldoende geïnteresseerd in de Bosnische cultuur. Grote stromen vluchtelingen van het platteland en uit de provincie trokken de stad in. ‘Schapen.’ noemt Kalender ze. ‘Voor weinig mensen heeft de wederopbouw van een bibliotheek prioriteit.’ De schemering is ingetreden, hij is moe en vertrekt met twee linnen tasjes en een zak pootaardappelen.
Wat ik ervan vind
Amra: ‘I have an indiscreet question. Do you want to buy a drawing from me? I am not expensive. I live from my art.’ Ik krijg een rommelige stapel tekeningen op schoot. Ze verkoopt alleen aan vrienden, aan mensen die haar werk begrijpen. Haar prijzen zijn niet hoog. Nooit gooit ze iets weg. Elke tekening, elk schilderij is een stap. Het is heel moeilijk voor een kunstenaar in Bosnië, de regering subsidieert kunst nauwelijks. Enkele jaren geleden besloot ze zich volledig te richten op het schilderen. ‘I try to make a decent living from my art.’ Ze toont een foto uit een damesblad. Met punkhaar, in het zwart, staat ze naast een paspop, gesluierd in de Bosnische vlag. Een paar jaar geleden nog hing haar werk in Kroatië. Ze was de minst bekende kunstenaar maar overtrof iedereen, ook die populaire jonge Sloveen. De laatste tijd voelt ze zich niet goed. Te dik en haar haar stelt ook niets meer voor. Wat ik ervan vind. Ik kijk naar de berg papier, de oefeningen op mijn schoot. Ik stamel iets over mooie kleuren en stel de onherroepelijke aankoop uit.
Boekenziekenhuis
Na de brand is de Nationale- en Universiteitsbibliotheek verzeild geraakt in een honderd jaar oude kazerne. De gebouwen links ervan zijn uitgebrand. Tot hier kwam het jna, het door de Serven gedirigeerde Joegoslavische leger, aan het begin van de oorlog. Ik stel me de Koninklijke Bibliotheek voor in een oud ziekenhuis, of antikraak in een kantoorgebouw. Het is vrijdagmiddag en er werken weinig mensen. Veel moslims zijn naar de moskee en bovendien is het maandag 1 mei, Dag van de Arbeid, een populaire feestdag sinds het communisme. Veel mensen vieren een lang weekend. Van de conciërge mogen we rondkijken in dit boekenziekenhuis. Ouderwetse metalen kaartenbakken, alle boeken zijn opnieuw gecatalogiseerd. De leeszalen lijken op eenvoudige klaslokalen. Encyclopedieën en woordenboeken staan in metalen rekken. Alles is geschonken en bij elkaar verzameld. Het lokaal met Bosniaca is dicht, de donatie van de Wereldbank van publicaties over economie en handel kan ik wel bekijken. En ook mevrouw Navenka is
er nog, al meer dan vijftien jaar werkt zij bij de bibliotheek. Ze is bezig de Oostenrijkse collectie in de computer in te voeren. ‘Ik ben moe,’ zegt ze. Twee planken van de honderd heeft ze pas gedaan. Een boek over schilder Rothko, zij aan zij met een boek over Weense dialecten. Waarom wordt deze sortering niet met de rest van de collectie samengevoegd? Dat weet ze niet, dat wil de Oostenrijkse ambassade.
Amra en ik nemen plaats op de tweezitter in de loge van de conciërge. Hij gaat rond met sigaretten en chocolade. Achter zijn bureau hangt een bord met sleutels, zoals in een ouderwets hotel. Ik denk aan de geüniformeerde beveiliging van de Rotterdamse bibliotheek. De conciërge houdt een lange monoloog. De vorige directeur groette nooit, kort Amra in, hij was altijd op reis. Over de nieuwe is hij meer te spreken. De schoonmaakster knikt heftig mee. Haar zoon is oorlogsinvalide en heeft nog geen euro voor een kop koffie. ‘Alle politieke partijen zijn nationalistisch en de politici denken alleen aan hun eigen belang. Ze doen niets voor de mensen.’ Amra stort zich in het gesprek. Tolken, dat komt morgen weer.
Velika parka
In de avondzon lopen we langs het oude stadspark. Tussen de bomen staan graven. Witte stenen balken die uitlopen in een knop of een punt. Eeuwenoud, verstopt tussen het hoge gras. Of een tiental nieuwe met bloemen ervoor en een hekje eromheen. De bomen zijn hoog en oud. Sommige missen takken, oorlogsinvaliden. Een kastanje heeft de langwerpige gedaante van een populier aangenomen.
Glavusca
De kalfskop grijnst naar me vanuit het bakblik. Zes uur lang heeft onze late lunch in de oven gestaan. Het laatste uur zijn er aardappelen, wortelen, ui en erwten meegebakken. Vader Kalender heeft hem uit Livno meegebracht, zelf is hij weer terug, bijen houden. Aida, de één jaar oudere zus van Amra, snijdt het vlees van de schedel en splijt die. Tong, ogen, wangen en hersenen, alles wordt verorberd. Volgens Amra is het eten van hersens voor vrouwen niet goed.
De zussen halen herinneringen op aan de oorlog, omdat ik er ben? Ze beschrijven hoe ze als meisjes van twintig met hun vader hout gingen hakken in het bos, de bomen door de rivier naar huis sleepten. Of die ene keer dat ze op jacht naar hout vlakbij de frontlinie waren beland. Of dat ze werden bedreigd en een deel van de stammen aan een criminele stadsgenoot moesten afstaan.
Aida’s geliefde werkt als theatertechnicus bij de Stadsschouwburg Amsterdam. Hij is een Bosnische Serviër die Sarajevo verdedigde en in de frontlinie vocht. Naarmate de oorlog vorderde liepen de spanningen op en werd hij door enkele moslims uit zijn leger in elkaar geslagen. In 1994 is hij naar Nederland gevlucht. Vorige zomer maakten ze samen ćevapčići aan de Sloterplas. Geroosterde gehaktworstjes in een pitabroodje, onlosmakelijk opgediend met rauwe ui.
Ze twijfelt of ze langer naar Nederland zal gaan. Er is hier nog veel te doen, maar ook is ze moe van de positie die ze heeft verworven. Al vijftien jaar werkt ze onophoudelijk, op dit moment probeert ze na werktijd een grootscheeps mediadebat over een nationaal cultuurbeleid op poten te zetten.
In Bosnië is de toekomst onzeker, je weet niet hoe het over vijf jaar zal zijn. Maar weinig afgestudeerden vinden een baan. Anderzijds zijn de Nederlandse regels voor een verblijfsvergunning streng. In Bosnië moet je een taalcursus volgen voor achthonderd euro, het inkomen van de partner moet meer dan dertienhonderd euro per maand zijn. En het wordt steeds gekker. Je moet een infantiele video kijken met een homostel en een schaars geklede vrouw en vervolgens tekenen dat je het eens bent met alles wat je hebt gezien. Een voorbeeld van een vraag van de inburgeringscursus: waarom wordt er met oud en nieuw vuurwerk afgestoken? Geen enkele Nederlander die ze kent wist het antwoord.
Onvermoeibaar is Aida doorgegaan maar de oorlog is in haar lijf gaan zitten. ‘We zijn allemaal getraumatiseerd,’ zegt ze. ‘Na de oorlog praatten we twee jaar aan een stuk door over wat we meegemaakt hadden.’ Zelf kreeg ze het meeste last toen ze een jaar in Utrecht ging studeren. Ze dankte de psycholoog die het verlossende woord sprak: ‘getraumatiseerd.’
Tong en wangen smaken goed, aan de ogen waag ik me niet. Het vlees van de op kleine boerderijen gefokte runderen mag het land niet uit omdat het niet aan de Europese regels voldoet. We fantaseren hoe ik met mijn liefste blik een plastic zak met een kalfskop langs de douane loods.
Zandzakken
De zussen en ik ploffen neer in café Obala in het souterrain onder de toneelacademie. De Miljacka stroomt aan de overkant van de straat, Obala betekent oever. Aida herinnert zich een tank in de steeg bij de ingang. Tot zover kwam het Servische leger de binnenstad in. De kelder is na de oorlog geel en oranje geschilderd, op blauw leren fauteuils zitten toneelschoolstu-
denten en hun artistieke aanhang. Als ik naar de bar loop word ik teruggefloten. In Sarajevo word je bediend.
De zussen halen enthousiast oorlogsherinneringen op. Aida en ik gaan aan de Vranac, stoere wijn uit Herzegovina. Ze wijst naar de kleine ramen onder het plafond: ‘daar lagen de zandzakken’ en ‘in de hoek was het podium waar bands optraden’. De oorlog bracht een artistieke explosie. Mensen hadden tijd om dingen te maken en ook was er de drang iets uit te drukken. De nieuwste cd’s werden samen geluisterd. Drank was er nauwelijks. Er werd gepraat en gerookt, en soms werd er gedanst, ‘s Nachts gold de avondklok dus bleef je tot de ochtend.
Een jongen vraagt in cockney Engels of hij bij ons mag komen zitten tot zijn vrienden er zijn. Studentikoos type in een blauw met wit gestreept shirt. Zijn naam is Vedran. Binnen tien minuten vertelt hij dat hij als Bosnisch Kroaat op zijn veertiende naar Londen is gevlucht, daar aan de universiteit louter A’s behaalde, toen een zenuwinzinking kreeg en terugkeerde naar Sarajevo.
Ook Šaran komt bij ons zitten, oude vriend uit oorlogstijd en zanger van de band Skroz. Melancholieke ogen boven een gesoigneerde snorretje. Na de oorlog toerde hij door West Europa maar dat hoeft van hem niet meer. Hij heeft het wel gezien, het visagedoe, de Europeanen met hun geld. Hij wil liever naar het oosten en vertelt over zijn tijd in Pakistan, waar zijn vader in de bouw werkt.
In een bar in een kelder merken we niet dat het ochtendgloren is aangebroken, de stemming is uitgelaten en rusteloos. Een succesvolle Bosnische kunstenares die de wereld over reist, een opgefokte televisiepresentator met een kwade dronk, een Engelse journalist die hier is blijven hangen.
Amra: ‘Was your day constructive? I think it was and tomorrow will be even more constructive.’
Bosniaca
Productieleider Nihad Krešelvljaković van Mess, het oudste theaterfestival van Zuid-Oost Europa waarschuwt dat hij maar drie kwartier heeft en is vervolgens drie uur aan het woord. Met zijn tweelingbroer Sead houdt hij een archief bij van filmmateriaal over Sarajevo tijdens de belegering. Het was de eerste oorlog in de geschiedenis die door burgers zo uitgebreid gefilmd is. Voor de documentaire Do you remember Sarajevo monteerden ze scènes uit vier jaar omsingeling, van samenscholingen in de schuilkelder tot
bruiloftsfeesten met één gitaar. De ervaring van individuen interesseert Nihad, als student geschiedenis raakte hij teleurgesteld in zijn vak, dat uit data en feiten en ideologie bleek te bestaan. ‘Zonder verhalen en discussie is de geschiedenis niets. Het gaat om de menselijke ervaring door de tijd heen.’ Zijn broer had dezelfde ondervinding bij zijn rechtenstudie. De wet biedt geen antwoorden op genocide, anarchie en grootschalige misdaad. ‘Historici produceerden het materiaal voor het nationalisme. In Bosnië kun je drie verschillende geschiedenisboeken naast elkaar hanteren. De Serviërs, Kroaten en Bosniërs hebben elk hun eigen interpretatie.’
Hun vader, tot in de oorlog burgemeester van de stad, geloofde heilig in de mengelmoes van verschillende geloven en volkeren. Hun grootvader was de grondlegger van een familiebibliotheek gespecialiseerd in Bosniaca, boeken en manuscripten die getuigen van het eeuwenlang vredig samenleven. In de oorlog is Nihads vertrouwen in de ‘cult of neighborhood’ beschadigd. Wat hem er niet van weerhoudt in de kelder van het familiehuis samen met zijn broer de bibliotheek te beheren en verder te bouwen aan hun filmarchief.
Nihad studeerde geschiedenis met een van zijn beste vrienden, een Serviër. Samen lachten ze om Gavrilo Princip, de Servische nationalist die in 1914 de Oostenrijkse kroonprins Franz Ferdinand tijdens zijn bezoek aan Sarajevo vermoorde en daarmee het startschot gaf voor de Eerste Wereldoorlog. In 1991 keurde deze vriend de Servisch-Montenegrijnse aanval op het weerloze Dubrovnik goed. Nihad vroeg hem of hij nu ook anders dacht over Princips daad. Hun vriendschap was ten einde.
‘Voor het eerst in de geschiedenis is Bosnië zo verdeeld geraakt. Dankzij Dayton heeft geen enkel gebied nog een werkelijk gemengde bevolking. Het werd ondertekend door oorlogsmisdadigers als Koljević, Milosević, Plavđić en Tušjman. Hoe moet je zo’n verdrag serieus nemen? Maar,’ zegt hij, ‘tegelijk was het een middel om vrede te krijgen.’
‘Karadžić voorstellen voor etnische zuivering die ik voor de oorlog weglachte zijn bekrachtigd. De verdeling van het land had 70 procent voor de moslims en 30 procent voor de Serviërs moeten zijn in plaats van de huidige 51 voor de entiteit Bosnië Herzegovina, en 49 voor de entiteit Republika Srpska.’
Nihad denkt dat het terughoudende optreden van het westen mede werd veroorzaakt doordat er veel moslims in Bosnië wonen. Vreemd genoeg steunden de Amerikanen, met name de Amerikaanse joden, de Bosniërs het meest. De eeuwenoude band tussen moslims en joden in Sarajevo is een erfenis uit de Ottomaanse tijd.
‘Het is tijd voor een keten van wederzijdse verontschuldigingen van de verschillende etniciteiten, die een hele tijd terug mag gaan. Het Ottomaanse rijk was een hoogontwikkelde beschaving, waarin ruimte was voor verschillende geloven. In de negentiende eeuw begonnen Bosniërs tegen de Turken te vechten en eigen gewoonten en wetten door te voeren. Hun veldtochten in dienst van de Turken leverden niet genoeg op en ze waren het strijden moe. Er ontstond een polarisatie tussen de Bosniaks (Bosnische moslims) en de Turken. Toen de Ottomanen verslagen waren bleven de moslims jarenlang een conservatieve, overheersende en in sommige gevallen decadente klasse.’
Nihad ziet de oorlog boven alles als een creatie van de media. In Peter Maass’ oorlogsrelaas Love Thy Neighbor vertelt een Servisch oud vrouwtje hoe ze voor de oorlog een goede band had met haar moslimburen. Van de ene op de andere dag wilden die de Serviërs verdrijven. Op de vraag van de Maass of ze ook wapens hadden om dit te doen antwoordt ze van niet. Wat is dan uw bewijs hiervoor? Hoe ze het wilden doen weet ze ook niet, maar ‘het was op de radio.’ Ook deze anekdote biedt geen sluitend antwoord, want: ‘Er was ook cnn. Wat maakte dat de Serviërs de berichtgeving over Islamitische agressie zo graag wilden geloven? Ze zullen het moeten uitleggen.’
‘In Bosnië wonen moslims van een apart slag, vaak afgeschilderd als “slechte moslims” omdat ze drinken of geen hoofddoek dragen.’ In de oorlog werden de Bosniaks bijgestaan door moedjahedien. Zij probeerden hun concept van de Islam aan de man te brengen en trouwden vele vrouwen uit Bosnische dorpen. Al snel raakten ze teleurgesteld over de vrijzinnige Bosnische moslims en keerden terug.
De oorlog was een voedingsbodem voor extremistische bewegingen. Uit Saoedi Arabië kwam het wahabisme, dat talloze regels predikt, zoals dat vrouwen niet mogen autorijden. De mannen zijn te herkennen aan grote baarden, de vrouwen zijn volledig gesluierd. Jonge mensen zijn vatbaar voor deze stroming met haar strenge voorschriften, ook Nihads nichtje droeg van de ene op de andere dag fanatiek allerlei regels uit. Hij denkt dat deze extreme uitingen over zullen waaien.
‘Ik denk wel eens dat het leven nu zwaarder is dan tijdens de oorlog,’ zegt hij over de uitzichtloze jaren van langzame wederopbouw. ‘Nog steeds is het spannend hoe voormalig Joegoslavië zich zal ontwikkelen, Servië en Kroatië hebben in de twintigste eeuw laten zien dat ze agressieve krachten in zich hebben. De radicale theorieën kwamen uit die landen, niet uit Bosnië.’
Waterwingebied
De mist die tussen de bergen rond Sarajevo blijft steken mengt zich met uitlaatgassen en fabrieksrook. Ik vlucht de stad uit. In veertig minuten gaat tram 3 in een rechte lijn van Baščaršija naar het voorstadje Ilidža. Ik beland op een troosteloos busstation omgeven door barakken met winkels. Verderop ligt Hotel Hollywood, van de neonreclame in de binnenstad. Achter het hotel trekt een man zijn kleren uit. Uit de metalen koker naast hem dampt en bruist gelig water in een smalle sloot. Naakt stapt de man in het zwavelbad.
Na drie keer de weg vragen naar de termen raak ik in een kliniek verzeild. Een dame in wit dokterspak vraagt of ik nog iets anders wil dan zwemmen, een medicinaal- of een pearl bath bijvoorbeeld. Het zwembad zelf is klein, drie dikke dames hangen bij de massagestralen. Ook al dragen ze niets dan een badpak, toch straalt de welvaart van hen af. Ik trek baantjes in lichtzout water. Achter een glazen wand is een fitnessruimte met de nieuwste apparatuur. Een eenzame man zwoegt op een lopende band, zijn blik op een televisie met stijldanswedstrijden.
Parelbad in een vale badkuip. Een verpleger met een ingevallen gezicht drukt op de knop. Uit de bodem komen bubbels die een hels kabaal maken. Als ik het pand verlaat passeer ik een afgetrainde aerobicjuf die uit een Sloveense Mercedes stapt.
Het miezert in het park. Onder de galerij van een barok hotel staan tafels en stoelen. Er zit niemand. Andere negentiende-eeuwse panden zijn beklad. Naast elkaar liggen twee uitspanningen. De rechter heeft ingetrapte ruiten, scheefhangende balken en staat vol kreten. Ilidza was door de Serviërs bezet. Stille stelletjes drinken koffie en lezen de krant. Over het terras klinkt music for the millions uitgevoerd door een treurig orgel. Na de koffie loop ik drie kilometer kastanjelaan af. Ook op deze regenachtige dag maken de Sarajevanen hun zondagswandeling. Ik word vrolijk van mensen op mountainbikes, betrap mezelf erop dat ik dit als een ultiem teken van normaliteit beschouw: huurfietsen in een natuurpark. Sommige mensen nemen een van de paardenkoetsen, opgelapt draven ze af en aan met schonkige oude mannen op de bok.
Waterwingebied zeggen de borden. Bergen ver weg, in de berm sleutelbloemen en bosaardbeien. Het regent hard, drijfnat kom ik aan bij Vrela Bosna, de oorsprong van de rivier waaraan Bosnië zijn naam dankt. Blauwgroen water welt op. Bruggetjes, bankjes, picknicktafels. Links van de weg achter prikkeldraad en roodwitte stokken het bordje: ‘opasnost, mine (ge-
vaar voor mijnen).’ Bij een paviljoen draait een uitgerekt lam aan het spit. Obers in pakken, om mij heen families en stelletjes. Ik lees over Tito, hoe hij de sentimenten van Servische en Kroatische nationalistische bewegingen negeerde en eenheid oplegde. Hoe de economische problemen verergerden na zijn dood en de val van de Muur. Over hoe sommige intellectuelen materiaal leverden voor de nationalistische programma’s. Hoe ook de Servisch-orthodoxe kerk meebewoog. De media, die tijdens het communisme weinig bewegingsvrijheid hadden, sprongen enthousiast in op de belangstelling voor populistisch en nationalistisch nieuws. Voorbeelden als de hysterie over een Serviër die in Kosovo dood gevonden werd met een bierflesje in zijn anus, zijn talrijk. Genocide werd er geroepen, later bleek de man een lange lijst van perversiteiten op zijn naam te hebben staan. In de stromende regen neem ik de koets terug. Halverwege weigert het paard, de koetsier klimt op de boek en schept een emmer water uit de vertakking van de Bosna die langs het pad stroomt.
Dag van de Arbeid
‘No way.’ In internetcafé Yildiz ben ik herkend door Vedran. Hij nodigt me uit voor koffie met Turks fruit. Hij herhaalt de verhalen over zijn opleiding in Engeland, louter A’s scoorde hij, over zijn zenuwinzinking. Beide ouders is hij verloren. Na de oorlog werd hij in Bosnië behandeld. Nu woont hij bij zijn oma, zij maakt vlees voor hem klaar, dat is goed voor de zenuwen. Hij werkt freelance als tolk en weet alles van de buitenlanders in Sarajevo. Vandaag is hij blij omdat hij kapitein zal worden op een schip. Al dagen checkt hij zijn e-mail voor de bevestiging. Ook mag hij bij de ngo Human Dynamics op gesprek komen. Over politiek wil hij niet praten. Hij vindt dat de mensen in Bosnië in een shell leven, zichzelf te zielig vinden. Zijn beeldspraak is wat ongelukkig: shell is ook bom, shelling bombarderen, je kunt niet over Sarajevo lezen zonder deze woorden tegen te komen.
Vedran zoekt een soulmate, na zijn Chinese geliefde heeft hij die nooit meer gehad. Hij trakteert me op döner, ik moet niet denken dat hij rijk is, hij is bijna jarig en heeft geld gekregen. Het enige dat hij van een vrouw wil is vriendschap, gevoel voor humor en goede seks. Ik moet niet denken dat hij mij wil versieren. We wandelen door de hoofdstraat. Op de Dag van de Arbeid zijn alle plekken waar ik wil schrijven gesloten. Vijf keer nodigt hij mij uit in het huis van zijn oma. Drie keer kussen is Servisch, dat moet ik voortaan laten.
Geestelijk voedsel
Vanmiddag bij Amra op de bank: Selimir Sokolović. Een grote man in een trainingsjackje, lichte ogen steken af tegen zijn gebruinde huid. Aan zijn kin een wollige baard die eruit ziet alsof hij erop geplakt is. Selimir is beeldhouwer en voltooide de kunstacademie in Sarajevo. Sinds een paar jaar heeft hij zich afgekeerd van figuratieve kunst en maakt geen beelden meer. ‘Kunst, dat doe je alleen voor jezelf,’ zegt hij. Op de computer omlijst hij Koran met oriëntaalse motieven. De handtekening rechtsonder ontbreekt. Ik vertel dat ik schrijf over de verwoeste bibliotheek, over de wederopbouw van de collectie en van het gebouw. ‘Mijn volk heeft geen boeken nodig, Allah wilde dat de bibliotheek brandde. Er bevonden zich boeken die je op het verkeerde pad zouden kunnen brengen. Boeken komen op de laatste plaats. Kunst komt aan het einde van de lijn. Eerst moet er geestelijke voeding zijn, die geeft Allah, en dan werk en brood.’ Tien jaar reisde hij veel naar het buitenland, ‘Niets heb ik er geleerd.’ Alleen godsdienst bracht hem vrede. ‘Ik stem niet meer, ook niet op de Islamitische partij. Dat zijn de ergste. Zij misbruiken Gods naam.’
Pekara non-stop
‘My way or the highway!’ Amra gaat voorop door een buitenwijk met opgeknapte flats in pastelkleuren. In de verte hoge graansilo’s, een vrachtwagen met brood passeert ons. Alija Šabanovic is een van de vijf algemeen directeuren van Klas, de broodfabriek die een paar kilometer buiten het oude centrum ligt. Al vijfendertig jaar werkt hij bij Klas, waar hij vierentwintig functies vervulde. Zijn kantoor is even onberispelijk als hijzelf. Vierkante brillenglazen en een donkerbruin pak. Al honderd jaar staat de fabriek aan Paromlinska, dat wil zeggen molen, en tijdens de oorlog was het een van de best bewapende gebouwen van de stad. De inwoners van Sarajevo overleefden de oorlog op brood en pasta van Klas. Amra: ‘Ik at elke dag een brood, verder niets.’
Na de oorlog werden ze een van de grootste bedrijven van het land, met winkels en bakkerijen door heel Sarajevo. Brood is een sterk product. Het moet dagelijks vers zijn en heeft weinig last van concurrentie uit het buitenland. Het is in Sarajevo op elke hoek verkrijgbaar, pekara non stop, vierentwintigsuursbakker, las ik op een uithangbord. Na de oorlog heeft Klas voor de export het assortiment voorverpakte koeken uitgebreid en ook is een afdeling natuurvoeding opgezet. Belangrijke bron van inkomsten is voorverpakt bladerdeeg.
‘De omstandigheden voor Bosnische ondernemers zijn slecht,’ zegt Šabanovic. Een groot probleem is de onlangs geïntroduceerde btw-maatregel, 17% wordt er geheven, tegelijk is hen verboden de prijzen te laten stijgen. De belastingen op de ingrediënten die geïmporteerd moeten worden zijn hoog. Met de buurlanden zullen betere afspraken moeten komen. Een ander groots probleem is de zwarte markt. ‘De lonen blijven noodgedwongen achter,’ zegt hij. Ik denk aan de splinternieuwe Skoda’s op het parkeerterrein.
Tijdens de oorlog zat Šabanovic in het leger, ‘moraal’ was zijn functie. Hij schuift naar het puntje van zijn stoel. ‘Op alle verschillende terreinen van het leven: familie, werk, oorlog is moraal de belangrijkste factor.’ De burgers van Sarajevo waren totaal niet voorbereid op de oorlog maar redden het dankzij hun hoge moraal.’ Hier spreekt een zelfhulpboek: ‘Ten eerste is het van belang je de situatie waar je je in bevindt tot je door te laten dringen. Als je je daarvan bewust bent is de strijd half gestreden. In tweede fase luidt de vraag: hoe kunnen we overleven? De burgers van Sarajevo konden deze oorlog alleen samen doorstaan. We deelden alles. Een ui was een vliegtuig waard. We verstookten onze meubels, verbouwden groente midden in het centrum.’
‘Van het begin tot het eind van de oorlog bestookten 640 eenheden zware artillerie de stad, er was geen elektriciteit, geen stromend water, geen voedsel. Door het embargo van de Verenigde Naties konden we geen wapens importeren. De enorme capaciteit voor tarweopslag was de redding van Klas. Water kwam met een grote truck van brouwerij Sarajevska Pivara. Meer dan tweehonderd bommen vielen op het complex; busjes en vrachtwagens sneuvelden, maar we bleven bakken. Tot 1996 werden brood, pasta en bloem op rantsoenbasis gedistribueerd. Tijdens de oorlog bakten we honderdnegenentwintigmiljoenvierhonderdvierenzeventig broden.’
Terug naar zijn stokpaard: ‘Het is belangrijk dat de moraal waarmee de oorlog gewonnen is wordt volgehouden. Een van de hoofdzaken is dat de oorlogsmisdadigers voor het gerecht worden gedaagd. Teveel lopen er nog door de straten en dat is slecht voor het moreel, vooral in een economisch instabiele tijd. Karadžič en Milošević zijn te lang geaccepteerd als partners in de onderhandelingen.’ De verschillende nationaliteiten leven niet zo rustig samen als voor de oorlog. De politici maken hier gebruik van en benadrukken de verschillen, vooral als de verkiezingen in zicht zijn.
‘De gewone mensen van Bosnië zijn hetzelfde gebleven,’ zegt Šabanovic, ‘vooral in steden zonder grote oorlogscriminelen. De natuur van de Bos-
niër is om door te gaan en te vergeven.’ (Later vertelt Aida dat moraal een dubieuze term is in Bosnië. Tijdens het communisme waren degenen die zich bezighielden met het moreel de fanatiekste ideologen.)
Plein van de vrijheid
Door het traliewerk van café en boekhandel Buybook staar ik naar buiten en kruis de blik van een bejaarde vrouw, haar versleten boodschappennetje sleept over het plaveisel. De lucht boven het plein van de Vrijheid betrekt en parapluverkopers installeren zich op de hoek.
Tijdens de stortbui die volgt drink ik voor de prijs van vijf koppen koffie een glas wijn en denk over de mythes van de oorlog, over de verhalen die ik telkens te horen krijg. Over het verbranden van meubels, de cultus van het goede-buurzijn, de vrouwen die maar mooi bleven, het overleven op rijst en brood. Over de struikelblokken van de wederopbouw zijn de mensen die ik spreek het eens: de bureaucratie van het ambtelijk apparaat van de vn, de corrupte politici, de versteende communistische structuren van staatsinstituten, de oorlogscriminelen die vrij rondlopen. Klas, als private onderneming lijkt een stevige positie te hebben verworven dankzij een strakke organisatie en een goed product. Maar Klas is een uitzondering in een door de zwarte markt gedomineerde economie. De bibliotheek, volledig afhankelijk van politieke beslissingen en overheidsgeld, verkeert in deplorabele toestand. En Park, de semi-private plantsoenendienst, waar geld verdiend wordt met tuincentra en werk voor ambassades, bevindt zich hier ergens tussenin.
Ik stap op, over nieuw zwart asfalt. Straten die vorig jaar openlagen om waterleidingen te verbeteren, zijn dit jaar opgebroken voor gastoevoer. De straat voor Buybook is vannacht weer dichtgegooid en geasfalteerd. De bus kan de bocht niet meer nemen omdat de parkeervakken tot de hoek van de straat zijn geschilderd.
Grbavica
Grbavica is een groene wijk met hoge flats aan de rand van het centrum. Aangenaam en eentonig, tot je oog in oog staat met een gapende oorlogsruïne of een hip café. Of tot een meisje je vertelt dat hier geen bomen zijn gekapt omdat het tijdens de oorlog Servisch grondgebied was, en de gastoevoer geen probleem vormde. Het meisje vertelt je ook dat ze tijdens de oorlog spoorslags met haar moeder moest vluchten en dat hun huisraad werd ingenomen door een Servisch gezin. Na de oorlog was alles weg, zelfs de toiletpot. Op de muur had iemand ‘Dit is Servië’ gekalkt.
Na anderhalve week ben ik verhuisd naar een appartement op de zevende verdieping met uitzicht op de rivier, de Holiday Inn en de Unis tweeling torens. Kogelgaten in het glazen balkonscherm.
Naast de ingang zijn een crossfietsenverhuur en een lokaal waar oude mannen schaken. Iets verderop aan de rivier ligt Ramis, een patisserie met wit leren stoelen en zoete taarten in laagjes. Bij de brug torent het Office of the High Representative, in een omheind gebouw. Hier zetelt de door de Verenigde Naties benoemde Hoge Vertegenwoordiger met zijn ambtenaren. Zij staan boven de landsregering en hebben het recht politici te ontslaan, wetten in te voeren en af te keuren als die de uitvoering van Dayton en hervormingen in de weg staan. Het ohr is niet geliefd bij de Sarajevanen die ik spreek. Hun beste mensen zijn allang vertrokken naar nieuwe brandhaarden. Wat rest is een log ambtelijk apparaat met een paternalistische mentaliteit dat de Bosnische politici ervan weerhoudt zelf verantwoordelijkheid te nemen. Maar hoe het zonder het ohr moet, weet ook niemand. Nog te vaak wordt het ingezet voor het nemen van onpopulaire maatregelen waar Bosnische politici hun handen niet aan willen branden. In 2007 wil de High Representative vertrokken zijn, de staf van 800 ambtenaren is de afgelopen tijd teruggebracht tot 300.
Ik drink koffie in een gloednieuw zaakje tegenover de anonieme witte toren. De uitbater is een glazen pui aan het plaatsen, in verband met de overlast mag ik niks betalen. De nieuwste gebouwen in Sarajevo zijn doorgaans cafés, ijssalons of restaurants waar mensen uren achter één espresso zitten.
Ik ontcijfer krantenberichten, de deadline van het tribunaal is weer overschreden. De al tien jaar gezochte Bosnisch Servische ex-bevelhebber Mladić is ook deze week niet uitgeleverd. Ik staar naar de overkant van de rivier, daar, op Wilsons promenade, bloeien oude lindebomen. Tijdens de oorlog was het niemandsland, voor die tijd een geliefde dreef voor stelletjes.
De bezem, de bezem
‘Opengooien,’ denk ik als ik in de achthoekige hal van Vjećnica sta. Met een delegatie Fransen van het Institut Malraux die hier binnenkort een literaire conferentie hebben mag ik tien minuten mee het gebouw van de vroegere bibliotheek in. Geblakerde muurdecoraties, het zachte grijs van cement en stof.
Net afgelopen is een tentoonstelling van architect Lebbeus Woods die bezwaar maakt tegen het rigoureuze herstel van Sarajevo. Te snel zijn vol-
gens hem de façades opgeknapt en de verminkingen van de gebouwen weggepoetst. Het gebouw van Oslobođenje, de krant die de hele oorlog verscheen, het parlement, en Vjećnica: betere getuigenissen van de oorlog en van de doelbewuste destructie van de Bosnische cultuur zijn er niet. Er staan nog veel kapotte huizen en woonblokken, maar deze zijn particulier bezit en zullen op termijn worden opgeknapt of afgebroken. Als je nu de stad inrijdt zie je een normale Oost-Europese stad, met losse stoeptegels en gaten in het wegdek.
Een man van het kanton, grote zonnebril, zwart pak, rammelt ongeduldig met de sleutelbos. Vlug neem ik een geïmproviseerde houten trap, verdwijn achter nieuwe betonnen muren. Het stoort nauwelijks dat nog voor alle ramen planken zitten. Door de metalen koepel op het dak valt een bak licht en de afgebladderde decoratie is als oude fresco’s. Om dit in oorspronkelijke staat terug te brengen is een titanenklus. De fladderende duiven, het licht, de vreemd serene sfeer, de littekens zeggen voldoende. Vegen en opengooien de boel.
Tunnelmuseum
De taxi rijdt over een modderpad. Ulica Tunel – meldt een bordje: Tunnelstraat. Het oude huis van de familie Kolar is nu tunnelmuseum. Maar liefst vijf convertible mark betaal ik een van de zonen, het enige museum over de oorlog krijgt geen enkele steun van de staat. Onder camouflagenetten liggen zandzakken en kisten uit het leger.
Eerst maar de dvd kijken op een bank met groengevlekte bekleding. De film begint met het stuk geschoten huis en het graafwerk aan de tunnel eronder. Sarajevo was omsingeld door het Servische leger, alleen het vliegveld was in handen van de Verenigde Naties en voor de Bosniërs verboden gebied. Alleen via de tunnel konden burgers en soldaten de stad in en uit, naar Bosnisch grondgebied. Hij was 1.60 meter hoog, krap een meter breed en voerde geiten, elektriciteit en medicijnen de stad in. Enkele meters zijn nog toegankelijk, dertig stappen zet ik, de geur naar vermolmd hout in mijn neus.
Ik koop een plattegrond van de Olympische spelen met daarover heen gedrukt de frontlinie en de posities van de bezetter. De verhalen over de ontvangst door de welbespraakte familie Kolar worden niet ingelost. De zoon van de eigenaar vertelt niets en mijn vragen voelen dom. Het regent en de bus komt pas over een uur. Met de taxi keer ik terug. ‘Dit is Republika
Srpska,’ zegt de chauffeur, een jonge jongen met kaalgeschoren kop, en inderdaad: er staat een bord in het cyrillisch. Hij vindt het prima zoals het is, gaat stappen in Sarajevo en keert ‘s nachts terug in eigen entiteit.
Why not
Achter de muur buldert een stem. Ismet Ovcina houdt spoedberaad met zijn staf. Sinds vier maanden is hij directeur van de Nationale- en Universiteitsbibliotheek. Een grote energieke vent in een bruine leren jas, aan zijn hand een ring met diamanten. Hij studeerde politicologie en was werkzaam in de politiek. Na een uur in een voorkamertje mag ik zijn kantoor betreden. Een balzaal met een boekenkast die de hele muur beslaat en als etalage voor een tiental publicaties dient. Hij drukt me een jubileumboek en een A-viertje met standaardantwoorden in de hand. Als ik hem vertel wat ik weet gaat hij pas zitten.
De bibliotheek moet terug naar Vjećica, dat staat voorop. De laatste plannen zijn dat hij daar samen met het stadhuis ondergebracht zal worden. Over een paar dagen sluit de inschrijftermijn van een openbare aanbesteding voor de restauratie van het gebouw. Het is een kostbare verbouwing en de politiek is niet geïnteresseerd in de bibliotheek. ‘Nu het stadhuis wordt is er ineens geld voor,’ zegt Ovcina en laat een e-mail zien van een Oostenrijkse die het project leidt en hem op de hoogte brengt. Voor de vergaderingen was hij niet uitgenodigd.
De politieke situatie in Bosnië is complex en staat de wederopbouw van de bibliotheek in de weg. ‘De conservatieve en nationalistische politici willen ons terugbrengen naar de Middeleeuwen.’ Naar zijn mening is de destructie van de bibliotheek niet volledig onderzocht en ook is de penibele situatie na de oorlog niet voldoende uitgebuit in de fondsenwerving. ‘Ik ben een pragmaticus,’ zegt Ovcina. ‘Het gaat niet goed, we vechten om te overleven.’ Hij wacht de verkiezingen in oktober af.
Dan zijn er op drie niveaus machtswisselingen: op staatsniveau, in de federatie Bosnië Herzegovina en bij het kanton Sarajevo.
Wat voor boeken de collectie nog behoeft precies weet hij niet, daarvoor raadpleegt hij zijn zeer verzorgde assistente Bedita Islamović. ‘Recent wetenschappelijke literatuur is het meest noodzakelijk,’ zegt zij, ‘en alles wat actueel is, kunst, mode.. why not?’ Ik denk aan de stapels onuitgepakte dozen met boeken in de loodsen achter het gebouw.
Driftig handen schudden bij vertrek, ik ben vriend van de bibliotheek geworden: ‘Vraag alsjeblieft aan de burgemeester wanneer ze ons eruit wil schoppen als we eenmaal terug in Vjećnica zijn.’
Intussen op het stadhuis
Wie is er op het stadhuis verantwoordelijk voor Vjećnica? Twintig verschillende wachttonen verder beland ik bij Ariana Musić. Verschrikte ogen en een moe gezicht. Zij is architect en verantwoordelijk voor de stedelijke planning. Haar kantoor bevindt zich in een Kafkaëske kantoorflat van waaruit stad en kanton Sarajevo samen regeren. Voor me ligt de brochure van de openbare aanbesteding. Bedrijven kunnen intekenen op de restauratieplannen. Het gebouw wordt in oude staat hersteld, de begane grond wordt voor publiek toegankelijk, misschien komt er een vvv. De eerste verdieping is bestemd voor de bibliotheek en verder komen er de kantoren van het stadhuis. De kelder wordt misschien restaurant.
‘Past dat wel?’
Musić zucht. ‘Het is een compromis.’ Ze zegt dat de bibliotheek nooit tevreden was met de huisvesting, dat er voor de oorlog al verhuisplannen waren, laat doorklinken dat de bibliotheek zijn heil elders zou moeten zoeken. De bibliotheek zat er meer dan veertig jaar maar oorspronkelijk, eind negentiende eeuw is Vjećnica gebouwd als stadhuis. Ik vraag of het niet voor de hand ligt dat de bibliotheek naar het gebouw terugkeert of dat het ten minste een culturele bestemming krijgt. De aanslag op Vjećnica is een symbool van de vernietiging van culturele identiteit. Gedenk je dit voldoende door er stadhuis van te maken?
‘Het was een symbool van de stad Sarajevo, niet van cultuur,’ zegt Musić. ‘De Serviërs wisten niet eens dat het een bibliotheek was. Ze wisten niet dat er zich zoveel boeken bevonden.’
Goat bridge
Amra: Oh, my darling, my grace Kelly how are you? I am much better than yesterday. Can you buy me some cigarettes downstairs? De sappige heuvels lokken de zussen en mij naar buiten. We wandelen naar de Geitenbrug, twintig minuten vanaf Bašcaršija. De tocht begint bij een houten uitspanning met massa’s geraniums, een van de meest beruchte turbofolk tenten. Aida vertelt over turbofolk-ster Ceca die op televisie verscheen met juwelen buitgemaakt door haar liefje Arkan, ‘slachter van de Balkan’, paramilitair leider en crimineel.
Alle ambassadeurs hebben langs het pad een boom geplant. In het marmeren plaatje onder die van Servië Montenegro zijn gaten gehakt. Amra vertelt dat de Servische linde een tijd bewaakt moest worden. Langs de Miljacka zijn rotsen verrezen. Mensen vissen en hangen in touwen tegen
een rots. Bij een brede bedding van de Miljacka roept Aida: ‘Hier zou ik een techno party willen organiseren.’
Amra is stil. ‘I want to work,’ roept ze opeens.
‘You are making drama,’ zegt haar zus.
‘I just feel shitty today.’
De zussen ruziën en praten verder, in het Engels.
Steeds ontmoet ik hier slimme mensen, vaak van mijn eigen generatie, die door de oorlog getekend zijn en moeizaam vooruitkomen. Er zijn veel strategieën: hangen, roken, drinken, koffie, slaappillen, alle media volgen of je er totaal van afkeren, een volkstuin, religieuze toewijding, je kapot werken, maar uiteindelijk zeggen ze me allemaal twee dingen ‘we are tired’ en ‘there are many problems’.
‘I need coffee. And, please, I must eat now,’ roept Amra.
Met een klein stukje lam aan het spit maken we alles goed. Op de banken met het mooiste uitzicht mogen we niet zitten: er worden belangrijke Chilenen verwacht.
Het dreigt te gaan regenen en het personeel verplaatst tafels, dekt de decoratie af met plastic, doet een nieuw lam aan het spit. Voor alles wordt de tijd genomen. ‘Dit soort Bosniërs zijn aan het verdwijnen,’ zegt Aida terwijl ze op de bezige bazen wijst. Ook vertelt ze dat de innemende oudere ober met de grote oren aan een stuk door loopt te schelden en schunnigheden verkondigt.
En waar blijven die Chilenen?
Op de terugweg maken de zussen grappen over het verkopen van hun blote kont aan toeristen. Over hoe hun huis ‘checkpoint Goatbridge’ wordt, voor een laatste massage voor de wandeling. ‘I think our Bosnian jokes are not sophisticated enough for you,’ zegt Amra als we op een terras aan de turkia, jeneverbessenlimonade, zitten. We staren naar de Sebilj, de fontein die op alle ansichtkaarten staat, duiven aan onze voeten.
Slijm
Bij mijn afscheid van Asja, lid van het jonge mediacollectief Pro. Ba schuift Faruk aan, een beginnend regisseur. Hij heeft net een sobere film voltooid over twee oude mensen die elkaar het leven zuur maken. Hierover of over de bloeiende Bosnische filmindustrie hebben we het niet lang. Faruk steekt meteen van wal: ‘Buitenlanders in Bosnië? Zij zijn slijm. Ze hebben hoge salarissen en doen niets. Europeanen werken niet, ze zijn wreed. De Amerikanen zijn nog erger. Wetten opleggen is het enige dat ze doen. Ze
moeten weg.’ In perfect Engels zegt hij dat hij het verafschuwt Engels te spreken. ‘Zoek uit wat je identiteit is en ‘deal with it’. ‘Ik ben een man en Bosnisch. Jij bent een vrouw en Nederlands, deal with the burden.’ Het maakt uit waar je geboren bent, voor hem ben ik een exponent van het kolonialisme. In ideeën over meerdere manieren om naar de werkelijkheid te kijken of ‘multiple identities’ gelooft hij niet, allemaal slappe westerse praatjes. Europa koloniseert Bosnië en de rest van de wereld. Als hij cnn en Euronews kijkt wordt hij misselijk van de eenzijdige berichtgeving over de Islam, over de hetze tegen de hoofddoek.
Bij een kiosk koop ik een berg dvd’s van Bosnische films en neem afscheid van Aida. Ik vertel haar over mijn laatste gesprek, de lethargische sfeer in Obala, de onverschillige blikken. ‘We zijn het uitleggen moe,’ zegt zij. ‘Veel mensen die de oorlog hebben meegemaakt en vervolgens de fnuikend trage wederopbouw zijn wantrouwig ten opzichte van buitenlanders. “Waarom zou je in mij geïnteresseerd zijn? Ik moet vechten om te overleven.”’
Bezoek aan de opticien
In de lucht denk ik aan mijn laatste koffie met Almir. Hij spreekt volgende week op de Malraux-conferentie. ‘Hoe ziet u Sarajevo?’ is de vraag die hem door de organisatie gesteld is. Almir is van plan een opticien te bezoeken. ‘Uitstekend, ik zie Sarajevo nog uitstekend.’
Ik kom en ga. Laat de bergen achter me. Vanuit het vliegtuig zijn ze al zichtbaar, de files. Op de parkeerplaats van Schiphol staat geen paaltje scheef
‘Snippers Sarajevo’ is een selectie uit een langere tekst, geschreven voor de manifestatie Kunst in oorlog, in opdracht van de Vrede van Utrecht.