[p. 6]
Wim Hofman
Uitvaart
Vraag me niet waarom
het kerkhof zo ver weg ligt, of
waarom dit de route is die gevolgd wordt.
Dit is nu eenmaal de weg.
Dit zijn de huizen waarin je zult overnachten.
Dit zijn de papieren.
Muren met dovemansoren.
Oude deuren. Dit zijn de sleutels.
Je moet zelf maar zien welke past.
(geluid van sleutels).
Dit is je vader. Hij draagt donkere kleren
en heeft zijn hoed in de hand.
Hij kijkt somber. En dit is je moeder,
in het zwart met een scheef hoedje
met speld, met veer, met voile.
Ik hoop dat ze je bevalt.
Dit zijn de papieren, sommige met wat waterschade.
Dit je vingerafdrukken. Links en rechts
zeer verschillend. Dit je naam. Geslacht.
Dit zijn je ogen, dit de kleur van je haar.
Je kunt je baard laten staan. Wacht.
Dit zijn de boeken. Dit de kist.
[p. 7]
Dit zijn de cijfers die je moet halen.
Als kind heb je een hoge stem.
Dit zijn de jassen die je zult dragen.
In de zakken, in bruin papier,
het soort brood dat je zult eten.
Wit brood en een fles wijn, twee glazen.
Dit is de vrouw die je zult liefhebben
en daarom verdriet zult doen.
Het is dezelfde die jou verdriet zal doen.
Ze zal jou liefhebben. Dat is een troost.
Dit zijn de kinderen. Je zult ze liefhebben
en daarom pijn doen. Dat is minder.
Dit zijn avonden die je alleen zult doorbrengen.
Een inktblauwe zomernacht met hier
en daar een lichtje, steeds meer lichtjes,
dat zullen de sterren zijn, of insecten
en een zwarte met het aanhoudend gezaag
van niets anders dan insecten.
(heftig geluid van insecten).
Dit zijn een paar van de landschappen
waar je doorheen moet.
Rotsen en zee zeggen je wel iets.
De landschappen veranderen snel,
van de ene dag op de andere.
De wegen kronkelen en verleggen zich
telkens, zij zijn springlevend. Sprinkhanen
en vogels vliegen op uit het gras.
Dit zijn geluiden van vogels
(geluiden van vogels).
[p. 8]
Een nachtelijk tafereel, de randen rafelig.
Op de bergen zijn puntige huisjes gezet
voor de mensen. Zij weten wat geluk is
en zijn in elkaar gehaakt. Het witte
is geboortesneeuw. Een paar rode druppels.
Tekens van liefde en verlangen.
Zeegroene zon links,
mosterdgele maan rechts.
In het midden de gedachtecarroussel.
Hij werkt op stoom. Lampjes
met roze franjes en cilindervormige kraaltjes.
De nek van de giraf is afgebroken.
(geluid van een stoommachine).
We zorgen voor voldoende wensen en verlangens
en voor onevenwichtigheden. Het onzekere
kun je beter voor het zekere nemen.
Dit zijn de schoenen die je zult dragen.
Ze maken geluiden. Je denkt dat ze iets
zeggen willen. Onzin natuurlijk.
Dit zijn de voeten van je ouders. De pijnlijke voeten
van je vader. Hij moest ver lopen en de zere voeten
van je moeder. Ze stond veel. Dit zijn de jouwe.
(geluid van voetstappen).
Zie je de spijkers? Een weg terug is er niet.
Daar horen we al de langzame trom.
Je hebt liever piano met een honky tonk kyrië.
(geluid van oude piano en een trom).
[p. 9]
De stoet wordt langgerekt. Voorop
wat wegslakken, zwart als droptongen,
om alles langzaam te laten gaan.
Bij wijze van spreken.
Er is geen uitweg.
We volgen een oud protocol.
Eerst is het nog ochtend,
volgens het protocol grijs en roze
en nat. De bomen langs de weg.
De bomen langs de weg
staan steeds meer scheef.
Zij zijn moe van de eeuwige westenwind.
Zij zijn moe van het scheef staan.
Ze vergeten hun bladeren. De bladeren
waaien weg. Het verhoogt de sfeer.
(geluid van de wind).
Dit zijn de vogels die neerstrijken.
Ze gaan op het prikkeldraad zitten.
En op de takken van de bomen die al zo moe zijn.
Vermoeiend, dit. Dit zijn de haren,
de tanden en kiezen die je gaat verliezen.
Dit is de vork. Dit het mes dat wordt geslepen.
(geluid van het mes).
Het zandpad, een karspoor,
met een glanzend zwarte haan, als ee vlam
de vuurrode kam in de avondzon,
het bloed ervan is goed voor het tandvlees. Je wrijft
het met de pink door de mond van het kind.
Je voelt wel waar de tandjes en kiezen komen.
[p. 10]
De appels zijn groen en hard en zuur. Verdriet
is gewoon, je went er niet aan. Dat geeft extra chagrijn.
Pijn is een kwestie van tijd.
(geluiden van aanhoudende pijn, sforzando sforzato).
De droefheid is in het begin het grootst.
Het ritme van het snikken is langzaam. We volgen
het protocol. Het lijkt op pijnlijk hikken.
Het is iets van het middenrif met zijn peeslaag.
De frisse lucht zal eenieder goed doen. Er zijn paraplu’s
voor het geval. Zwart
is voorschrift. We werken met zwarte doeken.
Zwart vaandel, zwarte gecapitonneerde katafalk
zwarte serpentines aan de muziekinstrumenten:
zwarte Schiedmeyer und Sohne 1920.
op een zwartgeverfde wagen.
Donkere waskaarsen. Alles voorlopig in mineur.
Geen bloemen, zwarte schoenen. Blinkend. Gepoetst.
Zo is dat. Op de kennissen en zogenaamde vrienden
en meelopers en nieuwsgierigen hebben we geen vat.
We zullen hen vragen twee aan twee te lopen
niet te spreken, niet drinken, niet te eten,
niet te roken. We zullen zien wat ze doen.
Zogenaamde vrienden. Sommige dingen kunnen niet.
We rekenen op de muziek. Peristaltiek.
Dranghekken kennen we niet.
Het prikkeldraad was er al.
Het was er al voor de oorlog.
Het was er eerder dan de bomen.
[p. 11]
In de verte de zee. Niet te zien.
Wel te horen (geluid van de zee).
De zon gaat onder om 19.55 uur.
Dit is de zon. Ongeflatteerd. Aan alles is gedacht.
Dit zijn de wolken die hem bedekken.