Lloyd Haft
Welke verjaardag noem ik de mijne?
…Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Tenzij dat iemand wederom geboren worde, hij kan het Koninkrijk Gods niet zien.
Nicodemus zeide tot Hem: Hoe kan een mensch geboren worden, nu oud zijnde? Kan hij ook andermaal in zijner moeders buik ingaan, en geboren worden?
– Johannes 3:4, Statenvertaling
Van de vele hulpmiddelen die de astrologie ons biedt om de verschillende facetten van ons leven te voorzien van een bevrijdend niet-verstandsgebonden nomenclatuur en symboliek, is een van de minder bekende de locality chart. Dit is een horoscoop, opgemaakt weliswaar voor het tijdsmoment van onze geboorte, maar dan gezien niet vanuit de feitelijke plaats van onze geboorte, maar vanuit de plek waar wij later zijn gaan wonen, of nu nog overwegen te gaan wonen. Theoretisch laat zo’n figuur zien hoe onze op zich niet veranderbare ‘aanleg’ (zie hieronder) al naar een verschillende ligging op de aardbol, verschillend kan neerslaan in wat de burgerman noemt ‘de’ werkelijkheid, dat wil zeggen de zichtbare feiten. Uiteraard kunnen wij onze geboortedag niet herhalen, het ons op die dag meegegeven lichaam niet achteraf her- of bijstellen. Toch betekent een nieuwe leefomgeving een nieuw bestel, een nieuwe belichaming van mogelijkheden. Een soort nieuw ‘virtueel’ lichaam waar je in stapt. Voor mij was het bereiken van wat de Chinezen noemen De Grote Leeftijd – zestig – aanleiding om locality charts te berekenen voor de belangrijkste stand- of rustplaatsen in mijn emigratierijke leven tot dan toe. De resultaten waren verbluffend.
Eerst even dit: het begrip locality chart moge dan nogal Amerikaans klinken en wellicht het meest door Amerikanen toegepast worden, de door mij gehanteerde berekeningswijze is een van de meest specifiek-Nederlandse zaken op deze wereld. Ik werk namelijk met de Ascendant Parallel-Cirkel en Planeten op Werkelijke Plaats, ofte wel de methode van de ‘school van Ram’. Theo Ram, wiens onvolprezen Psychologische astrologie je nog bij
sommige De Slegtes kunt tegenkomen, behoort samen met Leo Knegt en A.E. Thierens tot de grote theoretici van de astrologie. (Ik ben dankbaar dat ik Nederlands heb geleerd, zodat ik hun werken lezen kan!) Hun samenwerking en uitwisseling heeft geleid tot een horoscopie die voor aanhangers van minder revolutionaire systemen op het eerste gezicht een koppig brouwsel lijkt. Niet alleen wordt er rustig gewerkt met ‘nog niet door de astronomie ontdekte’ planeten; je kunt zelfs een tabel van de specifieke zodiacale standen van die planeten downloaden! Verder worden de planeetstanden volgens een vrij arbeidsintensieve methode berekend ‘op werkelijke plaats’; hierdoor zijn de standen niet langer voor alle geboortes op hetzelfde moment identiek. (In mijn geboortehoroscoop, bijvoorbeeld, staat Venus volgens de traditionele rekenwijze in Scorpio; in dit Nederlandse systeem wordt zij geacht al in het volgende teken Sagittarius te staan. Als ik op datzelfde moment niet in Amerika maar in Leiden was geboren, had zij voor mij nog in Scorpio gestaan.)
Volgens sommigen is in onze Radix (lees: geboortehoroscoop) een vastliggend, onveranderbaar beeld van onze ‘aanleg’ (zon), ons ‘wezen’ (maan) en onze ‘werkelijkheid’ (ascendant, d.i. het rijzende teken ten tijde van de geboorte, dat staat voor het lichaam als aangrijpingspunt bij al het zichtbare gebeuren) vervat. Maar een neiging om die schijnbare vastheid open te breken, lijkt inherent. Ram hanteert binnen een en dezelfde horoscoopcirkel de erkende én ‘hypothetische’ (tegenstanders zouden zeggen: verzonnen) planeten. Knegt, op wiens nooit aflatende wiskundige bespiegelingen en experimenten (Ram noemde hem ‘cijferaar’) de Werkelijke Plaats teruggaat, is zelf nooit tevreden geweest over zijn eigen berekening van zijn allesbepalende ascendant, maar schommelde tussen twee mogelijke tekens als kandidaat ervoor. Verre zij het van mij te beweren dat een locality chart – een ‘geboortefiguur’ immers voor een geboorte die als zodanig nooit plaatshad – dezelfde status heeft als een geboortehoroscoop. Niettemin vind ik dat deze charts een verrassend alternatief (en legitiem) licht werpen.
Dat ik een aangeboren neiging heb om juist zoiets te vinden, kun je wel weer opmaken uit mijn ‘echte’ geboortefiguur. Bij mijn geboorte in Amerika stond noch zon, noch maan ‘in aspekt met’ (in een door astrologen als zinvol beschouwde meetkundige verhouding tot) de ascendant. Mijn ‘aanleg’ en ‘wezen’ konden dus slechts via omwegen (veelal mentale) een aansluiting vinden op de fysieke ‘werkelijkheid’ om mij heen. (Via een extase, letterlijk een ‘buiten zichzelf staan’, kon het weer wel. Maar hierover straks meer.) Dat de omgeving niet vastligt, maar voor een andere omgeving kan
worden ingeruild, is vanuit deze ‘zweverige’ Radixopstelling een voor de hand liggende gedachte.
Nederland: in de modder van Taurus gaan staan
Vanaf mijn aankomst in het Nederlandse Leiden, najaar 1968, zag ik mij meteen in een heel andere chart geplaatst. Het meest fundamenteel (en gunstig) verschillende was dat nu de maan pal op de ascendant stond. Mijn psyche of ziel of ‘wezen’ ging nu dus wél met mijn lichaam, mijn uiterlijke optreden mee. De zon (vitaliteit, geest) stond ook in aspekt met die maan; zo ook de denk- en doenplaneten Mercurius en Mars. Kortom: een tijdruimtelijk bestek waarin ik heel wat kon aanvangen.
Wel te verstaan: dat ‘aanvangen’ was toch nog vaak eerder voor mijzelf een realiteit dan voor de buitenwereld. Voor een Man van de Daad zal ik op het Sinologisch Instituut der Rijksuniversiteit wel nooit zijn doorgegaan. Mijn maan mocht dan wel op de ascendant staan, maar dan in Taurus, teken van de trage materie zonder meer, tot in modder en slijk toe. Over deze stelling schrijft Ram (in de Couvreur-herdruk-via-De-Slegte, p. 310): ‘Langzame eerste reactie, meestal nog negatief, zoodat de eerste indruk meestal weinigactief lijkt bij het luie af’. Nu lag dat niet alleen aan mijn chart, in die dagen leek de Nederlandse universiteit sowieso niet bepaald een renbaan.
Maar ook in andere opzichten werd tijdens mijn loopbaan als docent Chinees in Leiden de uitspraak bewaarheid die Ram al elf jaren voor mijn geboorte had gepubliceerd (p. 417): ‘Als hoogleraar is men ongeschikt, want het concrete interesseert te weinig…’ Op zich was het gunstig dat in mijn Leidse chart zowel Venus (kunstzinnigheid) als Neptunus (mystiek, ook wel dwepen) in het zesde, het Huis van Analyse en Bewerking stonden, zodat Chinese poëzie en filosofie voor mij geschikte terreinen van onderzoek waren. Maar ik kon mij er nooit toe zetten het nieuwste boek te lezen over precies hoeveel boeren er zouden zijn gesneuveld bij de zoveelste opstand tijdens die-en-die dynastie. Zulke zaken waren voor mij neuzelarijen, wellicht nuttig als voer voor de proefschriftmolen maar verder van geen ‘wezen’-lijk belang.
Bovendien stond dat Huis van Analyse nog ónder de horizon, het bleef grotendeels onzichtbaar. De resultaten bereikten maar zelden de Midhemel of Medium Coeli, het maatschappelijk meest zichtbare en bekende van iedere ‘Geborene’. Wat ik ervan publiceerde of zelfs maar tijdens mijn colleges
uitdroeg, was nooit de volle kan, hoogstens een Haags kopje. (Nu moet ik eerlijkheidshalve meteen toevoegen dat ik ook daarin beslist niet alleen stond: in die tijd hadden wij in Nederland nog weinig last van publish or perish, laat staan van het publish and perish dat het tegenwoordig maar al te vaak is.) Hoe dan ook, in de Heilige Drievuldigheid van de drie traditionele rangen van het Wetenschappelijk Personeel kwam ik nooit hoger dan de laagste, die eerst Medewerker heette (onder ingewijden Tegenwerker) en daarna Docent. Juist toen ik na jaren dan toch voor een bevordering tot Hoofdtegenwerker werd voorgedragen, werd er een personeelsstop voor die rang afgekondigd. Nu ja, wat wil je: Saturnus, heerser over gezagshiërarchieën en Heer van mijn Huis van Aanzien, leidde in mijn Leidse chart een verkommerd bestaan, helemaal onderaan als laagstgeplaatste van alle planeten, anoniem opgesloten in het alle vormen opslorpende vierde of Kreeft-huis, ook wel ‘de schuur’ genaamd. De kennisname (of om even de taal van Thierens te spreken, de ‘bewustwording’) won het altijd van het uitblinkend uitdragen. En zo zou het, dacht ik gedurende lange jaren, bij mij wel altijd blijven.
‘Het eylant formosa’: Taurus in top
Toch lukte het mij in Leiden, zij het zonder spectaculair wereldlijk succes, om ondanks mijn uitgesproken zweverige aanleg, iets te maken van de wereld om mij heen. Maar voordat de wereld nu eens van mij iets kon maken, duurde het tot ik in mijn vijftiger jaren opeens aanzienlijke periodes in Taiwan begon door te brengen. In de hiervoor berekende locality chart blijkt de opstelling weer met een kwartslag gedraaid. Nu staat de maan niet meer aan de oostelijke horizon bij het pas rijzende punt, maar aan de Midhemel, van alle hemellichamen het hoogstgeplaatste, klaar om het Huis van Aanzien te doorlopen. (De fysiek-concrete aangrijping is daarbij niet ingeboet, want de maan, evenals dit keer ook Venus, blijft met de ascendant in aspekt staan.) In deze periode werd mijn Psalmenbewerking, geschreven vanuit het innerlijke besef met God ‘in de clinch te liggen’, gepubliceerd. Ik kreeg er een prijs voor en kwam er herhaalde malen mee op de televisie. Als enige van mijn bundels werd het boek tweemaal herdrukt. Teksten eruit begonnen zelfs in rouw-advertenties op te duiken – toch zeker het ultieme bewijs dat mijn geest in de Nederlandse aarde wortel had geschoten.
Tegelijk vatte ik weer de Tai Chi op, de zeer langzame en ogenschijnlijk
moeiteloze Chinese lichaamsoefeningen die ik voor het eerst zo’n dertig jaar ervoor had geleerd van de legendarische Phoa Yan Tiong bij het Instituut voor Dramatische Vorming in Amsterdam. (Met mijn Taurusbezetting – ‘pas in een volgend leven tot beweging te krijgen’ – kon het natuurlijk niet uitblijven dat ik het in een volstrekt niet-inspannende sport zocht!) Eerst leek het erop dat ook dit zuiver en alleen om eigen kennisname en innerlijke verrijking ging. Mijn leraar Lin Mingchang, hoewel één van de meest gerespecteerde in Taiwan, heeft geen boeken en geen dvd‘s uitgebracht, geen school gesticht. De naam van zijn eigen leraar heeft hij mij niet willen vertellen. (In mijn Taipei-chart staat de planeet die de Leraar aangeeft in het twaalfde, wat Thierens ‘het Huis van Verborgen Werk’ noemt.)
Maar ook hierin lukte het mij niet de resultaten voor mijzelf te houden. Via mijn student Alvin Dahn, wiens planeet op de graad af in aspekt stond met de Midhemel, kwam ik in contact met de presentatrice Li Wenyuan, wier culturele programma’s niet alleen in Taiwan maar ook in andere Chineestalige gebieden druk worden bekeken. Het duurde niet lang of zij vroeg mij voor een uitzending ‘Tai Chi en poëzie’.
In het Taipei-tijdperk werden dus dingen die ik oorspronkelijk dacht ‘voor mijzelf’ te doen, door de wereld opgepakt en naar buiten gebracht. Het waren zulke persoonlijke dingen dat je misschien beter kon zeggen: ik werd naar buiten gebracht. Ik poogde niet meer aan te grijpen op de werkelijkheid: ik zelf bleek een werkelijkheid, soms blijkbaar een toonbare ook. De wereld haalde kanten van mij eruit waarvan ik zelf de reikwijdte, wellicht de bruikbaarheid voor anderen niet zou hebben vermoed.
Maar is het één en al groei, één opgaande lijn? Is het wel een lijn, een geheel waarbinnen alles van nu met al het vorige verbonden blijft? Als ik straks in de ‘werkelijkheid’ van een opnamestudio in Taipei met Li Wenyuan zit te praten over mijn beleving van de Tai Chi – moet ik proberen mijn Amerikaanse ‘aanleg’ en mijn Nederlandse ‘wezen’ in dat gesprek mee te laten komen? Moet ik tijdens het interview een honkbalpetje op hebben en af en toe een paar Nederlandse woorden ertussendoor gooien? Onzin. Dat ik inderdaad in de vijftiger jaren van wat men nu al noemt ‘de vorige eeuw’, met een honkbalpet onder de stralende zon van Louisiana (ook al een Taurus-locality!) herhaaldelijk de volstrekte extase heb gekend, is op zich al een werkelijkheid. Die blijft staan, die hoef ik niet nog eens op te halen. Dat ik veertig, vijftig jaar daarna midden in een slapeloze nacht opstond om het Woordenboek der Nederlandsche Taal te raadplegen om een woord voor een gedicht, was niet minder een extase, letterlijk een buiten-zichzelf-staan
van de vreugde die alle betrokkenheid, alle aandacht ons geeft. Ook die werkelijkheid gaat nooit meer weg, al zal ik heus niet voor mijn gedichten de Nobelprijs winnen. De prijs was er al, tijdens die rusteloze nacht, toen ik het boek opensloeg en even in het voorbijgaan het Woord voelde staan.
En als ik nu terugblik op mijn drie ‘werkelijkheden’, mijn drie geboortes of drie levens tot nog toe – moet ik gaan vergelijken? Moet ik me afvragen welke chart de beste, de meest kloppende, de meest bij mij horende is geweest? Onmogelijk. Hoe zou ik het moeten beoordelen? Wie weet zijn de uren, de jaren die voor ons subjectief wat minder lijken, juist die waarin wij voor anderen op ons onmisbaarst zijn.
In het zelfverzonnen gebed dat ik iedere dag ‘s morgens opzeg (in het Engels, jaja) staat voorin: I thank Thee for this day of my life, and for all the days of my life. Niet: ik dank u, ‘ns kijken, nou, voor twee procent van mijn leven, de achtennegentig procent die geen bewuste extase was, had er helemaal niet hoeven zijn. Ook niet: vanavond, als ik weet wat er van de nu komende dag is geworden, zal ik u vertellen of ik die achteraf een dankwoord waardig keur. Nee hoor, nu alvast: voor deze dag en voor álle dagen. Dankbaar is dankbaar.