Eli Hamel
In de wachtkamer voor Heva
I
De rand onder het gordijn beweegt, de dode ligt op zijn zij. Het is niet het glazen lint dat zijn aandacht trekt, zijn ogen fixeren de lakens.
De lakens wapperen, de lakens rillen en dansen, bewegen in de zon. Daar gaat de jurk heen en weer, daar gaat de jurk. Witte schouders en een overvloed aan vlijt.
Ik sluit mijn ogen en breng de stof rond haar lichaam om zeep. Ik moet ze voorspellen, de benen die amper zichtbaar zijn, die door een scherm van riet aan het oog worden onttrokken. Wie vlocht het riet door de spijlen? Mijn ogen openen zich en zien een vlecht in fragmenten.
Dit lichaam koestert obscene gedachten. Het kromt zich en vervloeit. Wanneer de jurk is verdwenen, vliegt de deur uit haar hengsels.
II
Nooit heb ik nog gedachten aan je gewijd, nooit meer verlangde ik terloops te zeggen wat ik mij herinnerde. Mijn ruggenwervels overbrugden iedere angst die verband hield met een toenadering. Hardop ontleden durf ik niets, uit vrees iets te beschadigen wat nog niet is ontdekt.
In mijn herinnering ga je vergezeld van een scherp omlijnde melancholiek. Onze geschiedenis wordt even omzichtig behandeld als een legende. Het publiek huivert. Al het andere zijn noodsprongen.
Het is beter zo, rok en blouse roepen niets meer bij me op. In een uithoek van mijn kamer beluister ik puur en ongedempt je op- en aanmerkingen op schrift.
Aandacht, en een overdosis epiek.
III
‘s Middags drijft een schort mij tot waanzin. Ik overhandig het geld, maar waag het niet om iets uit te halen. De kleur van je ogen past niet bij je huid. Niemand die het opvalt. Een maskerade zonder toneelstuk.
In gestrekte draf neem ik een andere weg. Een die me van je weg voert, in plaats van naar je toe. Nieuwe delen zonlicht vallen over mijn huid, paniek aan de winnende hand.
Thuis duik ik weer op bed. Zo mag de dag nog jaren duren, ontsnapt geen van je bewegingen aan mijn aandacht.
IV
De omweg loonde, bracht je verrassend dichtbij. Het zijn nu eens niet de lakens die jou omringen maar de straat.
Ik weet niet hoe te reageren. Natuurlijk durf ik niet. Een rijwiel staat tegen de gevel, mijn aarzeling krijgt lichamelijke trekken. In een oogwenk besluit ik het leven te beschouwen als symptoombestrijding (waar onrust heer en meester is).
Thuis, hijgend van uitputting op de rand van het bed, onmiddellijk het larvengevoel.
V
Ik zie je ook bij de dokter. Schoenen met hakken en een mond zonder kabaal. Had ik maar lef, sommigen vallen er onmiddellijk voor. Maar het gesprek loopt op niets uit. Onverrichterzake keer ik terug naar huis, angst overbruggend in de buitenlucht.
Metalig valt de deur in het slot. Na alle obsessies afgeworpen te hebben, duik ik op de vensterbank. Hoog in de hemel schiet de gade heen en weer, danst een engel over het balkon. Verstijfd val ik terug en klamp mij vast aan de resterende hoeveelheid werkelijkheid.
– Geen seconde gemist, geen seconde gemist…
Het larfje neemt de overhand, knijpt zijn binnenste af tot hij wit ziet.