Detlev van Heest
Gembergebakjes
Op donderdagmorgen 28 februari van dit jaar aten we gembergebakjes van Taartman. Han dronk anijsmelk, Lousje koffie, ik rooibosthee. Dibbes lag uitgestrekt op de mat.
‘Heb je nou al wat gehoord over dat toneelstuk?’ vroeg ik.
‘Nee,’ zei Han.
‘Ik denk dat Van Oorschot het niet hebben wil,’ zei Lousje.
‘Wouter komt binnenkort langs,’ zei Han.
‘Om over dat toneelstuk te praten?’ vroeg ik.
‘Voor de muziek voor mijn begrafenis. Maar ik sluit niet uit, dat hij ook over het toneelstuk komt praten. Wouters zoon is geluidstechnicus. Die heeft de muziek voor mijn begrafenis op één cd gezet. Acht stukken muziek. Sommige stukken hebben we op grammofoonplaat, sommige op…’
‘Moet je daar nu over praten?’ vroeg Lousje geërgerd.
‘Ik wil dat geregeld hebben. Er zijn een aantal dingen die ik nog voor mijn begrafenis wil regelen. Zo wilde ik jou, Rob en mijn oudste broer vragen om iets te zeggen op de begrafenis.’
‘Hou daar toch over op. Dat hoeft Detlev helemaal niet te weten.’
‘Ik wilde je dat toch vragen. Ik zou het vervelend vinden als ik je dit niet kon vragen.’
‘Maar je belast hem daar alleen maar mee!’
‘Ik vraag het en Detlev mag gerust weigeren. Maar dan kan hij er tenminste over nadenken. Als ik hem dit niet had kunnen vragen, had ik dat heel vervelend gevonden. Postuum zou ik daar niet mee kunnen leven,’ zei hij met een ironisch lachje.
‘Je belast hem ermee!’ Lousje keek mij aan. ‘Je moet het maar gewoon vergeten.’
‘Ik wil mijn begrafenis regelen. Ik moet er niet aan denken dat er mensen opstaan die ik daar helemaal niet als spreker wil. Stel je voor, zeg. Dat ze daar gaan vertellen wat een groot schrijver ik was!’
‘Daarom kun je je beter in stilte laten begraven,’ zei Lousje, ‘zoals Detlev
dat voor zichzelf bepaald heeft.’
‘Bij mij gaat dat niet. Ik ben een publiek figuur. Er moet dus iets gebeuren en dat wil ik graag zelf regelen. Om ellende te voorkomen.’
‘Kunnen we over iets anders praten?’ vroeg ze.
‘Lousje vindt dit vervelend. Maar het is niet erg anders dan een testament laten opmaken.’
‘Een testament is heel iets anders! Een testament moet je hebben. Anders gaat je geld niet naar de dieren!’
‘Mij kan een testament veel minder schelen,’ zei Han.
‘En dan gaat je geld straks niet naar de dieren! En dat vind je dan niet erg?!’
‘Ik hecht meer belang aan het regelen van mijn begrafenis, zodat jij…’
‘Je testament niet belangrijk?!’
‘Natuurlijk is een testament wel belangrijk, maar ik weet dat ik me daarover geen zorgen hoef te maken. Dat regel jij wel. Maar mijn begrafenis wil ik zelf regelen, zodat, als ik eenmaal dood ben – wat nog járen kan duren – jij niet opeens moet gaan nadenken wie er spreekt of welke muziek er gedraaid wordt. Ik word rustig van de gedachte dat jij die zorgen straks niet hebt en dat alles bepaald is.’
‘Maar je belast Detlev ermee.’
‘Het belast me niet,’ zei ik.
‘In een vriendschap moet je alles kunnen bespreken, zelfs dit,’ zei Han. ‘Op mijn begrafenis moet dus wel iets gezegd worden. Op Bert Weijde’s begrafenis heb ik gesproken. Ik vond dat iemand moest zeggen dat het een aardige man was. Geen vooraf gemaakte toespraak, maar gewoon voor de vuist weg. Kees, Beits broer, sprak daar ook. In mijn toespraak heb ik Kees bedankt voor wat hij voor Bert had gedaan. En Kees bedankte ons in zijn toespraak voor wat wij voor Bert hadden gedaan. Twee toespraken voor een gehoor van vijf mensen. Meesterlijk was dat.’
‘Ja, dat was wel mooi ja,’ zei Lousje, die een sigaartje opstak.
‘Frida zei me een paar jaar later dat zij toen alleen achter Berts kist had gelopen. In werkelijkheid liep Kees achter de kist en wij liepen achter Kees met ons drieën, Lousje in het midden, Frida en ik elk aan de zijkant.’
Bij mijn vertrek droeg ik drie juist afgeleverde kisten wijn naar het kamertje waar de geraniums stonden te overwinteren. Han sneed de kisten open en legde de flessen behoedzaam in de wijnkoeling.