Jelle Folkeringa
Voskuil en de Kweekschool in Groningen
‘Het mooiste beroep,’ zei hij met overtuiging, ‘is brugwachter. Voor je huis een pijpje roken, turen over het wijde land tot er een schip aankomt. Niet meer dan een paar schepen per dag, dat is natuurlijk het mooiste.’
Sindsdien bekijk ik een brugwachter met andere ogen.
In 1955 werd Han Voskuil mijn leraar Nederlands op de kweekschool in Groningen en sindsdien heeft hij een deel van de achtergrond gevormd van degene die ik ben. Je zou iedereen in zijn leven toewensen eens, al was het maar voor een jaar, zo’n leraar gehad te hebben.
Op het laatste lesuur, aan het eind van het schooljaar vertelde hij ons dat hij ermee ophield, naar Amsterdam terugging en nog niet wist wat hij verder ging doen. We waren doodstil. Je kon merken dat iedereen dit moest verwerken.
Willy, mijn bevriende klasgenoot, en ik hebben hem samen kort daarna nog in zijn huis in de Asingastraat opgezocht voor raad en inlichtingen. We hadden ons namelijk ingeschreven voor een internationaal studentenwerkkamp in Frankrijk en zochten advies voor onderdak en verblijf in Parijs. Lousje en hij ontvingen ons hartelijk. Het klooster dat hij ons als adres had opgegeven was echter inmiddels van bestemming veranderd en wij werden doorverwezen naar het stadion van Malakoff in de buurt, dat als camping was ingericht. Hier verbleven wij enkele dagen op doorreis naar Valence.
Zes jaren later verhuisde ik naar Amsterdam en aangezien ik daar niemand kende heb ik hen opgezocht. Ik werd gastvrij, als een oude bekende ontvangen. Al na het tweede bezoek vroeg hij hoeveel jaren wij in leeftijd verschilden. ‘Tien jaar? Dan kun je voortaan dat U wel achterwege laten,’ zei hij.
Wij raakten bevriend.
Een halve eeuw later volg ik hem in een lange stoet naar zijn laatste rustplaats. Treurig klinken de tonen van Sidney Bechet’s, Nobody knows you when you’re down and out over het kerkhof. Door de klanken heen hoor ik duidelijk die honderden voetstappen gaan, totdat de muziek langzaam wegebt en
alleen die voetstappen nog blijven. Ik luister aangedaan naar de opname die mijn recordertje voor altijd heeft vastgelegd.
Om hem weer terug te krijgen zoek ik oud-klasgenoten op.
Peter: ‘Ik zie hem weer zitten in zijn grijze jasje aan zijn tafel. Een verademing om les te krijgen van hem na al die sufkoppen die hun lesjes afdraaiden. Wat was hij geliefd in onze klas, een man die overwicht had, ons wist te boeien. Hij besteedde veel aandacht aan de Tachtigers.’
Ik: ‘Dat klopt. Hij las de polemieken voor die Kloos en Verwey met elkaar voerden. Ik herinner mijzelf nog een proefwerkvraag: Wie vond je sympathieker, Kloos of Verwey en leg uit waarom. Ik koos voor Verwey, heel conventioneel, omdat kalmte en beheersing goede eigenschappen zijn. Tot mijn verbazing koos Voskuil voor Kloos. Die emotionaliteit van Kloos had geen dubbele bodem. Hij liet zien wie hij was. Hij leerde je een eigen mening te hebben en niet blindelings achter die van anderen aan te lopen.’
Mariël staat als een ballerina in de deuropening, stralend. Ze was weer eens te laat.
Mariël: ‘Ik hoor hem nog zeggen: “Ik heb ook altijd moeite om op tijd te komen net als jij. Alleen, ik ben meestal te vroeg.” Dat vond ik zo sympathiek dat ik voortaan probeerde op tijd te komen bij hem.
Het was een knap ventje. Hij had borstelige wenkbrauwen, donkerblauwe ogen en zwart haar. Hij kwam altijd naar school op een statig fietsje. Een soort Wim de Bie in het klein. Zijn overzichten, schema’s en tijdbalken zijn mij bijgebleven.’
Toos: ‘Ik was een bedeesd meisje, maar toen ik merkte dat je door goede antwoorden te geven goede cijfers kon krijgen werd ik vrijer. In zijn uitleg had hij het over de invloed van de stad op het platteland. Hoe dat heette. Ik zei urbanisatie. Hij liep naar zijn tafel en schreef dat op in zijn boekje. Ik weet het nog heel goed.’
Ik: ‘Het ging waarschijnlijk over de verwisseling van de lidwoorden de en het die in de streektaal plaats vond onder invloed van de stad. We kregen in elk geval een heel lijstje met zelfstandige naamwoorden waarvoor we de bijpassende lidwoorden moesten zetten. De verschillen werden groter naarmate je verder van de stad woonde. Dergelijke proefjes deed hij.’
Jacob: ‘Voskuil was jong en werkte verfrissend op ons. Hij kwam met krantenartikelen die de ene helft van de klas moest verdedigen en de andere helft moest aanvallen. Dat was heel leuk. De week daarop ging het andersom.’
Ik: ‘Ja, ik herinner mij ook zo’n artikel over consumptief krediet en hypotheken afsluiten. Het ging tegen de trend in van leningen sluiten en op afbetaling kopen. Voskuils vragen waren zo gesteld dat wij blijk moesten geven de tekst goed te begrijpen om er een mening over te hebben.’
Anna: ‘Zijn lessen waren gericht op zelfwerkzaamheid. De opdracht luidde bijvoorbeeld: vergelijk de Tachtigers met de Romantiek. Kijk in een stukje tekst van beide stromingen hoe vaak de woorden ik en mijn erin voorkomen. Ik herinner mij hem als iemand omringd door leerlingen, niet zittend of staand voor de klas. Hij was iemand om van te houden en dat deden wij ook.’
Bart: ‘Als redacteur van een tijdschrift sta ik nog steeds onder zijn invloed. Toen hij Tsjip voorlas van Elsschot, was ik verloren en heb meteen die dag het Verzameld werk gekocht. Ik was verbaasd in Het Bureau te lezen dat lesgeven in Groningen voor hem een ramp was, “alsof ik staande dood ging.” In zijn brief aan mij schreef hij: “Dat […] heeft overigens niets met jullie te maken, want aan de leerlingen zelf denk ik met veel plezier terug, maar aan mijn onvermogen om zoveel uur per dag met zoveel mensen op een toch redelijk intieme voet te verkeren. Ik ben daar veel te schuw voor….”’
Ik: ‘Het lijkt mij niet zozeer zijn schuwheid die hem opbrak (en die mij overigens nooit is opgevallen), als wel zijn interesse in de mensen met wie hij van doen had. Hij wilde weten wie je was. Hij verdiepte zich in je en dat is haast ondoenlijk als je zoveel leerlingen hebt. Dat is jezelf overvragen.’
Ik zit bij Wim en Jannie in hun prachtige tuin aan de tafel. Wim (co-auteur van leesmethodes): ‘Ik was zoon van een landarbeider. Ik hield niet van taal. Op mijn taal werd neergekeken. Door hem kreeg ik liefde voor de taal. Hij besteedde veel tijd aan de manier waarop dialogen verliepen. In de praktijk lopen ze vaak heel chaotisch en onlogisch. Wij kregen als taak zo’n dialoogverhaaltje te maken, niet gefantaseerd, maar uit de werkelijkheid gegrepen.’
Janny: ‘Ik heb dat opstel nog bewaard, een gesprek tussen mijn vader, mijn moeder en mijn zusje.’
Ik: ‘De dialoog had toen al zijn belangstelling. Door Het Bureau kun je hem de meester van de dialoog noemen.’
Janny: ‘Toch heb ik gemengde gevoelens over hem. Wij moesten een gedicht uit het hoofd leren en opzeggen. Ik koos “Oinou hena stalagmon” (Eén druppel wijn) van Leopold. Een moeilijk gedicht met lange volzinnen. Heel gedragen en plechtig zette ik in. Midden in het gedicht raakte ik de tekst kwijt, klapte finaal dicht van het gegrinnik in de klas en vooral de uitdruk-
king op zijn gezicht van verbazing en onthutst zijn. Ik zal de woorden nooit vergeten die hij toen sprak: “Zo zou je het ook kunnen doen.” Ik weet nog steeds niet of hij dat positief of negatief bedoelde. Volgens mij negatief.’
Wim en ik vallen elkaar bij: ‘Hij heeft dat vast positief bedoeld.’
Jannie: ‘Nou, ik dacht toch negatief, vooral omdat er later iets is gebeurd wat niet zo leuk was. Dat was toen jouw boek uitkwam. Hij was op de presentatie en sprak met Wim. Toen Wim mij voorstelde als zijn vrouw reageerde hij met “Wat? Ben jij met die boerentrut getrouwd?” Ik vond dat heel schokkend.
Hij had natuurlijk wel gelijk. Ik was ook een boerentrut. Ik zat als het ware in een schelp. Maar zulke dingen zegje toch niet.’
Wim lacht verlegen. Het is echt zo gebeurd.
Ik: ‘Ja, dat is wel erg.’
Jannie gaat naar boven en komt terug met het gedicht van Leopold en haar opstel, meer dan een halve eeuw bewaard. Ontroerd sta ik op en omhels haar alsof ik in zijn plaats het weer goed wil maken.
Voskuil was een eenling tussen zijn collega’s. De volgende anekdote maakt het contrast duidelijk. Mijn klasgenoot Willy, gymnasiast, notoire te-laatkomer en spijbelaar, had door zijn kritische houding menig leraar tegen zich in het harnas gejaagd. Aangezien wij toestemming moesten hebben om twee weken later op school te komen vanwege dat werkkamp lag het in de lijn dat ik alleen naar de directeur zou stappen en ook voor hem zou spreken. Ik kreeg de toestemming en vertelde aan Willy hoe het gesprek verlopen was. ‘Ik vraag het ook aan namens Willy.’ ‘Dan geef ik jou toestemming,’ waren de letterlijke woorden. ‘Nou,’ zei Willy, ‘dan heb ik ook toestemming gekregen.’
Na de vakantie ontstond hier een verschrikkelijke heibel over. Ik moest als getuige mijn verslag doen. De ene helft van de leraren wilde Willy van school gestuurd hebben en de andere helft niet. Het compromis werd gevonden door hem het psychologieboek van meer dan 300 bladzijden over te laten schrijven en dat gedurende twee weken lang, elke dag van 8 tot 5 op school aanwezig. Ondanks het feit dat hij binnen die twee weken klaar was doordat wij hem stiekem hielpen moest hij die twee weken uitzitten.
Voskuil heeft dit niet meer meegekregen. Hij was toen al weg.
Wij moesten echter wel verder en hebben hem node gemist.